Triumph Bonneville SE & Harley-Davidson XL883R 2011 vergelijkingstest

Share Retro-modellen; in de autowereld maken ze nu furore maar in de motorwereld zijn ze al langer geliefd. Aanhangers avant-la-lettre van de retro-modellen zijn onder Harley-Davidson en Triumph met respectievelijk de Sportster en de Bonnevillle, motoren waarvan de eerste uitvoeringen van ruim 50 jaar geleden dateren.
Inderdaad, de tijd gaat snel, de geschiedenisboeken maken voor het eerst melding van een Harley-Davidson Sportster in 1957. Twee jaar later kwam Triumph met de eerste Bonneville op de markt.
Interessant is dat beide modellen de dag van vandaag zo geëvolueerd zijn dat ze - net als destijds! - in feite elkaars naaste concurrenten zijn. 't Zijn beiden retro-roadsters die gebruik maken van een luchtgekoelde viertakt tweecilinder krachtbron om vooruit te komen. Wat betreft cilinderinhoud ontlopen de beide motoren elkaar ook al nauwelijks; de Brit doet het met 865 cc longinhoud terwijl de Amerikaan 883 cc zuigerverplaatsing laat optekenen. Zowel de Bonneville als de Sportster heeft een vijfbak in huis maar op gebied van eindoverbrenging is er een verschil. De Triumph doet zijn ding middels een kettingtransmissie terwijl de Harley-Davidson gebruik maakt van een tandriem om de krachten op het achterwiel over te brengen. Wat dat betreft heeft de Amerikaan dus een streepje voor op de Brit omdat zo'n riem beduidend minder onderhoud vergt en dus in de praktijk gebruiksvriendelijker uitvalt.
Als we de zithouding vergelijken valt meteen op dat de Britten en de Amerikanen daarover blijkbaar andere opvattingen hebben. Op de Triumph zit je zo klassiek als maar zijn kan. Je rug is vertikaal en recht, met lichtjes gebogen armen zit je ontspannen achter het stuur en de voetsteunen staan zo opgesteld dat ze zowat een rechte lijn vormen met je heupen en je schouders. Dat resulteert niet alleen in een ergonomisch aantrekkelijke houding die je lang zonder klachten kunt volhouden, maar ook in een groot gevoel van controle over de motor aangezien je zo gezeten heel wat onversneden feedback vergaart.
Op de Sportster zit je met je voeten beduidend hoger en staan de voetsteunen meer vooruit. Het stuur staat ook hoger en wat verder van de piloot af, waardoor je voor je het weet met een sterk gekromde rug en bijna gestrekte armen gaat rijden. Geen goede zaak voor je gestel en al evenmin favorabel als het erop aankomt te voelen wat de motor doet. Wat betreft zithouding en feedback haalt de Brit dan ook met vlag en wimpel de bovenhand over de Sportster en dan hebben we het nog niet echt gehad over het zitcomfort bij lange ritten. Ondanks het feit dat het zadel van de Bonneville na verloop van tijd wat hard gaat aanvoelen, kom je toch veel fitter van de Triumph aan het einde van een flinke rit.
Hebben de krachtbronnen zowat dezelfde cilinderinhoud, technisch verschillen ze grondig. De Sportster maakt gebruik van een typisch Harley-motorblok, zijnde een in de lengte opgestelde V-twin. De Triumph heeft - naar aloude Britse gewoonte - een staande parallelle tweecilinder in het vooronder. Starten doen beide motoren vlekkeloos. De Sportster-krachtbron schudt bij vrijloop duidelijk voelbaar dat het een lieve lust is tussen de framebuizen, wat sterk in tegenstelling is met hoe de Bonneville zich gedraagt. De staande twin beweegt op het oog totaal niet en veroorzaakt ook geen bewegingen in het rijwielgedeelte als het gas wordt beroerd. Eenmaal er met de motoren wordt gereden doen beiden zo goed als trillingsvrij hun werk. 't Is de Sportster die - eens er hoger in toeren wordt gereden - toch duidelijk voelbare vibraties in zijn voetsteunen laat noteren. Wie niet van trillingen houdt, zal dus wat dat betreft de Brit prefereren.
Op gebied van souplesse moet de ene motor niet voor de andere onder doen. Beide krachtbronnen hebben genoeg power aan boord om knap snel van de plaats te gaan en maken gebruik van een progressief koppelverloop dat schakellui rijden toestaat. Inhaalmanoeuvres zonder diep in de bak terug te moeten schakelen verteren ze al even goed en bokken als je per ongeluk eens wat te laag in toeren gaat rijden doen ze nooit. Wat betreft de werking van de versnellingsbakken en koppelingen kunnen we kort zijn. De beide bakken laten zich mooi en precies schakelen en de bedieningskracht die de koppelingen vergen valt beslist binnen de grenzen van het comfortabele. De Brit is lichtjes in het voordeel wat betreft de af te leggen schakelwegen; het grootste verschil zit hem in de reactie van de bak bij het in eerste zetten na een koudstart. De klap waarmee de versnellingsbak van de Harley in zijn één gaat, doet soms wat zeer aan een van motortechniek houdend hart.
De hanteerbaarheid van beide motoren is goed, zeker als je rekening houdt met hun toch niet geringe cilinderinhoud. Als je de motoren zonder de hulp van hun krachtbron gaat manoeuveren dan is je meteen duidelijk welke de zwaarste is. De Sportster weegt droog 251 kilogram en dat is op de kop af 26 kilogram zwaarder dan de Bonneville. Bovendien lijkt het er sterk op dat het zwaartepunt van de Brit lager ligt; zelfs met een volle brandstoftank voelt de Bonny minder topzwaar aan. En dat laat zich ook voelen tijdens het rijden. Stuurt de Sportster beslist niet zwaar, de Bonneville kan zonder overdrijven een lichtvoetig stuurgedrag toegedicht worden. Een en ander wordt duidelijk veroorzaakt door de verschillen in fysieke maten van beide motoren. Met een wielbasis van 1.459 millimeter is die op de Brit 61 millimeter korter dan de maat die de Amerikaan laat noteren. Daarnaast heeft de Sportster vooraan een 19 duims wiel terwijl de Bonneville op een 17 duims velg rekent. Een korte wielbasis en een klein voorwiel zorgen in regel voor een kwikzilverachtig stuurgedrag en dat is op de Triumph dan ook zo. Op gebied van stabiliteit, zowel in de bochten als op het rechte eind, hebben beide motoren een reputatie te verliezen. Ondanks hun klassiek ogend rijwielgedeelte sturen beide motoren strak, precies en neutraal onder alle omstandigheden. Akkoord, je zult er waarschijnlijk geen races mee winnen, maar voor op de openbare weg is hun stuurgedrag echt wel van deze tijd te noemen.
De veersystemen van de Harley-Davidson zijn wat zachter afgesteld dan die van de Bonneville, maar de demping is op beide motoren zo gekozen dat zowel een strakke als comfortabele rit standaard in het pakket is begrepen. Om de veersystemen af te stellen moet je ook al geen technische knobbel hebben; enkel op de stereo schokdempers achter kan de veervoorspanning versteld worden, wat hoofdzakelijk als doel heeft het stuurgedrag te behouden indien er achteraan een zware belasting - passagier en/of bagage - wordt vervoerd. Wat betreft achteruitkijkspiegels is het even wennen als je van de Sportster op de Bonneville overstapt. De armen waarop de spiegels staan bij de Harley-Davidson zijn wellicht om esthetische redenen heel kort gehouden, waardoor de helft van het beeld dat je in de spiegels ziet gevuld wordt door je eigen armen en schouders. Bij de Bonny staan de spiegels hoger en verder uiteen, waardoor een zo goed als gaaf beeld ontstaat van wat er achter de motor te zien valt.
Bekijken we de tellerpartijen dan zien we die sober en stijlvol en goed afleesbaar zijn ingericht. De wijzerplaten zijn groot terwijl de verklikkerlichtjes zo onopvallend mogelijk zijn aangebracht. Bij de Triumph zitten ze zelfs schier onzichtbaar in de klokken vervat. Dat er op de Bonneville een toerenteller zit, komt voort uit het feit dat we een SE-versie ervan ter beschikking kregen voor deze vergelijkingstest, want op de standaardversie is het klokkenspel - evenals op de Sportster - tot een snelheidsmeter met ingebouwde kilometerteller en tripmeter beperkt.
En dan de remmen. Op het oog is de Brit in vergelijking met de Amerikaan in het nadeel, want de Sportster heeft drie schijfremmen terwijl de Bonneville het met twee schijfremmen moet zien te redden. In de praktijk hebben beide motoren echter op het gevoel even veel stopkracht in huis. Zowel de voor- als achterremmen presteren heel goed en wat bedieningskracht betreft is ook al niet veel nodig om snel en veilig tot stilstand te komen. Opmerkelijk is dat de achterkant van de Sportster duidelijk omlaag gaat als de achterrem met kracht aan het werk wordt gezet, terwijl de Bonneville onder alle omstandigheden een geheel neutraal gedrag laat noteren.
Er is nog een verschil tussen de remprestaties van beide modellen. Waar de remsystemen van de Bonneville haarfijn te doseren zijn en de vergelijking met die van een moderne sportieve kunnen doorstaan, voelen die van de Sportster in eerste instantie sponzig aan. Bij het eerste aanleggen van de remmen vertraagt de motor met ander woorden minder; 't is maar eerst als de rem verder wordt aangesproken dat de remwerking lineair begint op te bouwen. Een en ander heeft ongetwijfeld te maken met de gebruikte componenten. Waar de Sportster gebruik maakt van gewone rubberen remleidingen die kunnen uitzetten onder de remdruk, zitten er op de Bonneville met staal omwonden exemplaren die altijd hun volume behouden en netjes van een zwarte hoes zijn voorzien om de retro look niet te verstoren. Een duurdere constructie op de Brit dus, maar wel een die duidelijk zijn vruchten afwerpt.
En daarmee zijn we bij de bouwkwaliteit en afwerking beland. Wat betreft lakwerk komen beide motoren zonder enige opmerking door de keuring. Nergens zijn er zwakke plekken te ontdekken en alle aflijningen zijn mooi haarscherp uitgevoerd. Maar wie onbevooroordeeld de beide motoren verder van dichtbij onderzoekt, moet tot de vaststelling komen dat men onder afwerking in Engeland toch iets anders verstaat dan in de Verenigde Staten van Amerika. Bij Harley-Davidson heeft men bijvoorbeeld blijkbaar niet echt veel moeite gedaan om de elektrische bekabeling aan het oog te onttrekken, terwijl je op de Triumph je best moet doen om een deel van de kabelboom te kunnen ontdekken. Ook wat gebruikte bouten oogt de Bonneville verfijnder, op de Sportster zijn hier en daar boutkoppen te vinden die misschien wel puur en stoer ogen, maar ontegensprekelijk een "makeover" nodig hebben wil men met het gelikte uiterlijk van de Bonneville kunnen wedijveren.
Concluderend kunnen we stellen dat beide motoren erin slagen zowel beginnende als ervaren motorrijders te behagen. Hun no-nonsense- benadering van het fenomeen dat motorrijden heet, komt erg charmant en bevredigend over op elke motorrijder die die naam waardig is.
Wat betreft uitstraling scoren zowel de Triumph als de Harley-Davidson hoog; parkeer je ze ergens dan doen ze heel wat hoofden draaien en verdelen de belangstelling broederlijk en evenredig onder zich. 't Zal dan ook veeleer de aard van het beestje zijn - in dit geval hebben we het hier wel degelijk over de kandidaat-koper - die zal bepalen welke motor de voorkeur krijgt. Of je valt voor de verfijnde Britse charme of gaat voor de wat ruwere, stoere levenswijze van de Amerikaan maakt iedereen best voor zichzelf uit…
Meer info over beide motoren op http://triumphmotorcycles.be en http://www.harley-davidson.com.