De Reynaertroute

Share De fabel van Reynaert de Vos kent iedereen natuurlijk uit zijn jeugdjaren. De streek waar dit verhaal zich afspeelt, is ook bij de meesten bekend ook al roepen de namen Hulst, Wachtebeke en Axel wellicht niet direct associaties op met de sluwe, sprekende vos die de hoofdfiguur vormt in deze volksvertelling.

Net voor het officiële aanbreken van de lente kregen we het pakketje in de bus waar we al zo lang naar uitkeken. Haastig scheurden we het pakje open en even later stonden we met een aantal boekjes in de hand die ons als leidraad zouden dienen bij het rijden van enkele toertips. Eén daarvan was de Reynaertroute, een uitgave van de dienst Toerisme Oost-Vlaanderen. Kostprijs van het kleurrijke en erg informatieve werkje: 2,5 euro. Geef toe, je kan aan minder nuttige dingen je centen vergooien. Alsof de weergoden ons wilden sponsoren, was het een uitzonderlijk mooie lentedag toen we ons opmaakten om de rit te rijden. De zon scheen dat het een lieve lust was, het kwik van de thermometer repte zich naar de markering van de 14 graden en de hemel was zo blauw dat onze ogen het bijna niet konden geloven. Voeg daarbij dat we net op dat moment een handige Buell Lightning ter beschikking hadden om ons mee te verplaatsen en je kan begrijpen dat we in een opperbeste stemming verkeerden. Het fotomateriaal in de rugzak, de gids erbij en we konden op pad voor een beloftevolle motordag. Omdat Wachtebeke dichter bij onze thuisbasis is gelegen dan Hulst, besloten we daar de route op te rijden. Het officiele startpunt van deze route ligt volgens het boekje wel degelijk in Hulst, maar omdat de rit een volledige cirkel beschrijft en dus eigenlijk geen start- of eindpunt kent- bespaarden we ons op die manier enkele kilometers. Tenminste, dat was de bedoeling, want al in Wachtebeke liep het fout met onze speurzin. Na enkele kilometers gereden te hebben, voelden we nattigheid en controleerden voor alle zekerheid nog maar eens onze reisroute, die netjes in de gids stond aangegeven. Na enkele seconden werd het ons duidelijk: we zaten op het zuidelijke deel van de Reynaertroute, maar die wilden we voor een andere keer bewaren. Terug naar af dus en de weg naar Overslag en Zuiddorpe zoeken.
Gelukkig gaf dat geen problemen en stevenden we even later op het noorden af. De grens met Nederland overschreden we zonder dat we dat eigenlijk beseften: het is nu alweer een hele tijd geleden dat de respectievelijke douanebeambten hun posten hebben opgegeven. Via kleine, schier onbevolkte wegen rijden we naar Overslag, een klein dorpje dat vroeger zowat bol stond van de smokkelactiviteiten, maar er nu slaperig bijligt. Geen kat is er op straat te bekennen en enkel wat vogels zorgen ervoor dat we beseffen dat het leven ook hier verdergaat. De netjes geploegde polders liggen op meer activiteit te wachten. Ze lijken zo wel op een bruine binnenzee die zacht kabbelend onder een lentebries haar geheimen wil verbergen. Wanneer we afstappen om wat beelden te maken, krijgen we plots het gezelschap van een koppel dat ook met de motor deze route schijnt te volgen. Het paar haalt wat boterhammen uit hun topkoffer en gaat in het gras zitten aan de kant van de weg. We wisselen een korte groet uit en gaan weer op pad want de route die we willen afleggen is ongeveer 70 kilometer lang en voor het nemen van de beelden en het nuttigen van een natje en een droogje moet je nu eenmaal genoeg tijd uittrekken. Vanuit Overslag gaat het richting Zuiddorpe. Dit dorp wordt nu door de toevallige passant als een nietige nederzetting beschouwd, maar toch heeft het een rijke geschiedenis. Zuiddorpe ontstond in 1220 toen Johanna van Constatinopel een schenking deed aan een religieuze gemeenschap, die er een klooster met neerhof, een brouwerij en een molen neerplantte. Ze waren in die tijd al slim die religieuzen… Het duurde niet lang voor er zich turfstekers kwamen vestigen. Tijdens de Beeldenstorm en de Tachtigjarige Oorlog kwam er een einde aan dat rustige bestaan want toen werd het dorp zo goed als geheel verwoest. Sporen zijn daarvan nu niet meer weer te vinden en ook de invloed van de Spaanse bezetter is nergens meer merkbaar. Mooie rijen loofbomen sieren nu het dorpsplein en werpen hun schaduw op elke bezoeker die er langskomt. Na Zuiddorpe sturen we de neus van de Buell naar Axel, een gemeente die bij vooral de Vlamingen bekend is om de winkelstraatjes en haar markt. Die zaterdagmarkt kreeg de titel van "grootste openluchtwarenhuis van Zuidwest-Nederland" maar omdat het zondag is, ligt de marktplaats er nu wat verloren bij. Het feit dat Axel er zowel in de Tachtigjarige oorlog als in de Tweede wereldoorlog duchtig van langs kreeg, is deze gemeente niet meer aan te zien. Enkel de aarden vestingswallen –die verspreid liggen in het krekengebied dat Axel omringt- getuigen nog van dat bloederig verleden. In oostelijke richting rijden we het rustige Axel uit dat nu, net na het uur van de middag, aan zijn zondags middagdutje lijkt te beginnen. Slaapwel Axel, in Hulst zullen ze wel al wakker zijn denken we en geven de Buell de sporen.
Van Axel naar Hulst rij je normaal gezien hooguit een tiental minuten, maar dan heb je de streek maar voor de helft gezien. De Reynaertroute loopt dan ook niet lijnrecht van de ene stad naar de andere, maar voert je langs prachtig onderhouden wegen en langs ronduit idyllisch ogende landschappen die je hier, in de polderstreek, nooit zou vermoeden. Statige bomenrijen verheffen zich op hoge dijken en kijken op de vroegere zeebodem en moerasgronden neer. Die zijn nu allemaal door de mens op het water gewonnen en in cultuur gebracht. Scherpe ploegijzers hebben diepe, rechte voren in de zware grond getrokken en onbewust komt de bedenking bij ons op dat je als boer sterk bestand moet zijn tegen eentonig werk om dergelijke vlaktes zo netjes en volmaakt in het gareel te houden. Het spreekwoord "En de boer, hij ploegde voort…" is dan ook volgens onze bescheiden mening met stelligheid in deze streken ontstaan; misschien wel op de boerderij die we net gepasseerd zijn. De diepe gracht die de boerderij van de weg scheidt, is breed genoeg om een flinke schuit een vaarweg te bieden. Blijkbaar heeft men hier in Nederland wel kaas gegeten van waterwerken die voorkomen dat de velden om de haverklap onder water komen te staan. Ervaring is nu eenmaal de som van al je stommiteiten...
Toch is het de natuur nog hier en daar toegestaan haar eigen gang te gaan. In de anders zo strakke velden liggen oases van rust en natuurschoon verborgen. Niet zelden is dat een door riet omgeven plas die beschut wordt voor de elementen door hoge, oude bomen en welig tierend struikgewas. Bij ééntje stappen we af en laten de camera zijn werk doen. Na het schieten van de beelden valt het ons op dat we hier enkel het ruisen van de wind horen en dat de aarde hier bijna volmaakt vlak lijkt, ook al hebben we dat op school anders geleerd. In Kloosterzande ruiken we voor het eerst de zilte lucht van de monding van de Schelde die hier vlakbij ligt. Een echt duinenlandschap treffen we hier niet aan; de groene weiden lopen als het ware dood op een stevige, massief ogende dijk die de mensen in hun strijd tegen de zee gebruiken om hun geroofde land te bewaken. Kloosterzande dankt zijn naam aan het Hof te Zande dat vanaf omstreeks 1200 als centrum dienst deed van de bedijkings- en inpolderingswerken die onder de leiding stonden van de cisterciënzerabdij Ter Duinen te Koksijde. De kapel werd omstreeks 1250 gebouwd. In 1575 werd het gehele complex verwoest om in 1609 hersteld te worden en op te rijzen uit zijn ruïnes. Na de Tachtigjarige oorlog werd het domein eigendom van de Prinsen van Oranje en momenteel is het staatsdomein. Via de Groenendijk rijden we Kloosterzande uit en rijden parallel aan de Scheldeoever richting Paal, het dorpje dat uitkijkt over Het Verdronken Land van Saeftinghe. Nog zo'n streek waar we in onze oude geschiedenisboekjes van de lagere school sporen van terugvinden.
Het Verdronken Land van Saeftinghe is het grootste brakwatergebied van West-Europa en beslaat ongeveer 3.500 hectare. Wanneer we net aan het bezoekerscentrum de dijk opklauteren, krijgen we een goed uitzicht op de jachthaven en het getijdengebied dat ooit een vruchtbaar land was, voor het in 1570 verdronk in het zilte zeewater. De Vrije Heerlijkheid Saeftinghe kreeg in 1263 een eigen keure en bevatte de dorpen Namen, Weele, Sint-Laureins en Doel. In 1375 stroomde het gebied voor de eerste keer onder en een kat en muis spel tussen de mens en de zee stak van wal. Een spel dat uiteindelijk door de zee werd gewonnen. In 1570 was het voorgoed raak toen een Allerheiligenstorm het gebied bestormde. Het water stijgt er nu bij springtij en bij storm één meter per seconde in de grootste geulen. De mens heeft er dan ook niet veel te zoeken, maar bij mooi weer kan men er tal van vogels observeren, waaronder zelfs enkele heel zeldzame exemplaren.
We draaien Paal de rug toe en rijden richting Grauw en Zandberg. De polders lijken hier wijdser dan ooit en van druk verkeer heeft men hier blijkbaar nog nooit gehoord. Voor we het goed en wel beseffen, krijgen we de toren van Hulst in het vizier en rijden de Reynaertstad binnen. De smalle straatjes zitten overvol met auto's van toeristen en het is er dan ook een drukte van jewelste. Op de grote markt staan er ettelijke motorfietsen in de middagzon te blinken. Even zoeken we met onze ogen de terrasjes af naar een vrij tafeltje om in te nemen, maar al snel blijkt dat er geen enkele stoel nog onbezet is. Van de nood een deugd makend, gaan we dan maar op zoek naar het standbeeld van Reyneart de Vos. Net op de stadsrand treffen we het aan, naast een smalle poort die in de verdedigingswallen van de stad is uitgespaard. Hulst is trouwens één van de best bewaarde vestingsteden van Nederland. Nu nog kan men er over de stadswallen lopen, die zich over een afstand van ongeveer 3.500 meter om de stad heen slingeren. Die dateren van begin 1600, maar reeds lang daarvoor mocht Hulst zich een echte stad noemen. Reeds in 1180 ontving de stad de stadsrechten en privileges van Filips van den Elzas, de toenmalige graaf van Vlaanderen. Hulst zag zijn welvaart eind de jaren 1700 aanzienlijk slinken toen de vaargeul en de haven dichtslibden. Het duurde tot net na de Tweede Wereldoorlog voor Hulst weer een rijke leefgemeenschap werd. Dagjesmensen zakken nu nog af om er in de winkelstraten te snuisteren in dezelfde winkels als ze thuis ook hebben. De sfeer is er niettemin niet minder om...
Vanuit Hulst zetten we koers naar Nieuw Namen en Kieldrecht. De dijken die het gebied doorkruisen staan vol grazende schapen, die op een economische en ecologisch verantwoorde manier het gras kort houden. We kunnen niet aan de verleiding weerstaan en stappen af om wat beelden te schieten. Misschien worden dat wel ooit historische beelden want met de huidige vooruitgang weet je maar nooit. Misschien staan hier binnenkort wel als schapen vermomde en op zonneenergie lopende robots het gras te maaien. Met dit idyllisch beeld in ons achterhoofd verlaten we het mooiste stuk van de Reynaertroute. Het landschap dat we nu doorkruisen is nog altijd mooi, maar toch wordt de Vlaamse invloed al heel duidelijk. De bebouwing wordt dichter en dichter en hier en daar wordt je het zicht op de omgeving ontnomen door bakstenen gebouwen die schouder aan schouder de baan omzomen. Van het Stropersbos, dat tussen De Klinge en Stekene ligt geklemd, krijgen we vanaf de motor niet veel te zien. Tijd om een ommetje te maken krijgen we echter niet want de lentezon is blijkbaar nog altijd snel vermoeid en zakt naar de horizon met een snelheid die we aanvankelijk niet voor mogelijk hielden.
Alhoewel Stekene nu niet veel meer is dan een verstedelijkt gebied aan de N49, dat omgeven is met bosjes en vakantiegebieden, was het ooit een schilderachtige gemeente. Men noemde het zelfs ooit het dorp van de messenvechters. Waarom weten we niet, maar daar hebben we op onze tocht geen last van ondervonden. Ook van het feit dat Stekene vroeger wijd en zijd bekend stond als een plaats waar zeer veel bakstenen en tegels werden gemaakt, hebben we geen duidelijke sporen teruggevonden. Het natuurgebied de Gelaagputten, dat 30 hectare groot is, getuigt echter van de hoeveelheid klei die hier gedolven is om al die bouwmaterialen vorm te geven. Onder de laatste zonnestralen van deze eerste lentedag hobbelen we over de betonbanen terug naar Wachtebeke. Vanuit het Provinciaal Domein Puyenbroeck rijden de laatste dagjesmensen weg naar hun huis in de stad. We stoppen bij de brug en kijken over de jachthaven uit. Talloze grote jachten dobberen er werkloos op het stille water. De zon gaat onder in een gloed van vloeibaar goud en rood koper. We gunnen de Buell even rust en roken ondertussen een sigaretje. Morgen is het weer werken geblazen, morgen rinkelen de telefoons weer van de haak, morgen moeten we de indrukken die we vandaag opdeden via het toetstenbord in het geheugen van de computer rammen. Maar vandaag gaan we ter afsluiting nog een koffie drinken en een ijsje eten op een terras aan de Vrijdagsmarkt te Gent. Dat hebben zowel wij als de Buell zeker verdiend...
Meer inlichtingen over de Reynaertroute kan je vinden op de site van Toerisme Oost Vlaanderen. Je kan er ook de beschrijvingen bestellen van andere interessante autoroutes die natuurlijk ook voor de motorrijders heel aantrekkelijk zijn.