Diarios de dos Motociclistas (deel 2)

Share

Tekst & beelden: Kris van der Stockt
Voor het kerkje van Baños de Cerrato, iets ten zuiden van Palencia, namen we ruimschoots de tijd. Dit religieuze kleinood uit de 7e eeuw is dan ook één van de zeldzame getuigenissen uit de korte periode dat Spanje door de Visigoten werd bestuurd. Het kerkje werd in 661 gebouwd onder koning Recceswinth en is perfect bewaard gebleven.
Ook al was de deur gesloten, de rust van dit sobere maar ingetogen bouwwerk, ietwat verloren in het landschap, sorteerde een heilzaam effect op de verstoorde fysiek van haar twee bezoekers. Een intens moment dat we deelden met een autochtone puber op bromfiets die allicht zijn ontspoorde hormonen eens op een rijtje kwam zetten. In het dorp zelf duurde het even vooraleer we in de goede richting zaten. De weg van Dueñas naar Ampudia kronkelde zich omhoog en bracht wat afwisseling in het landschap. Honderden klaprozen in de berm regen zich aaneen tot een kleurrijk lint, dat prompt werd afgeknipt op de Castiliaanse hoogvlakte.
Hier brachten we een kort bezoek aan Ampudia, een plaatsje dat gedomineerd wordt door een grote kerk en een nog imposanter kasteel. In de schaduw van eeuwenoude kasteelmuren zochten we, net als twee keuvelende chicas van het dorp zelf, beschutting voor de brandende zon. Enkele foto's, een sanitaire plas, en we lieten het dorp rustig verder insluimeren onder de beschermende nevel van lang vervlogen tijden.
De gevreesde Tierra de Campos, het uitgestrekte boomloze landschap waar alle weerelementen vrij spel hebben, doorkruisten we moeiteloos. We vonden het landschap zelfs aangenaam. Op de smalle weg naar Medina de Rioseco vingen we af en toe een beeld op van een klein dorp in de verte, al dan niet bekroond met een burcht. Dat ik van de karakteristieke palomares, de alleenstaande ronde duiventillen, geen foto nam, beklaag ik me nog. Het moest nu eenmaal snel gaan. Hoewel, de verzengende hitte droogde alle keelvocht uit, zodat we wel ergens moesten stoppen om iets te drinken. Dat "ergens" was een dorpscafeetje in Villalpando. Binnen trakteerden we ons op een biertje en plat watertje voor 1,60€. Het typisch Spaanse cafébeeld kregen we er gratis bij: verfrommelde papiertjes op de vloer, oud mannenvolk aan de toog en een lawaaierig televisietoestel in de hoek. De corrida waar iedereen naar keek, was echt niet aan mij besteed. Yves vanzelfsprekend ging als een volbloed Spanjaard zo op in deze bloederige stierengevechten dat ik fors aan zijn mouw mocht trekken om hem buiten te krijgen. Op weg naar Tábara tankten we nog eens vol. Gauw een telefoontje naar huis, want het was al na 20u. Opgepept en vol goede moed zouden we die laatste honderd kilometer eens afhaspelen, zie. Jammer genoeg vonden we in Tábara geen enkele wegwijzer naar Portugal, wat ons een dik halfuur kostte door nodeloos de N631 op en af te vlammen. Zelfs twee oude mannen konden niet helpen, ofschoon ze verdacht veel lachten toen ze ons doodleuk doorverwezen naar de Guardia Civil. De eerste de beste afslag dan maar. Een goede keuze, die ons werd bevestigd door iemand die ons in zijn deurgat had zitten aankijken. De bergweg die zich langs de Sierra de la Culebra slingerde, werd steeds kleiner en kleiner, net als de dorpjes en het hart van mijn vriend die het ergste begon te vrezen. Op een schaapherder na kwamen we niemand meer tegen. De zon was ondergegaan, het landschap leek nu nog eenzamer en ruwer dan voordien. Stoppen had geen zin, want in de armtierige dorpjes vond je hoogstwaarschijnlijk geen deftig onderkomen voor de nacht. Pas om 22u bolde ik als eerste het centrum van Alcañices binnen, een flink uit de kluiten gewassen dorp pal op de grens met Portugal. Enkele minuten later kwam Yves met het nieuws aangereden dat hier een hotelletje was. We waren maar al te blij dat Hostal Argentino ons een habitación doble kon aanbieden, zo laat op de avond. Voor 50€ kregen we niet alleen kamer met ontbijt maar ook een stevige maaltijd vergezeld van een lekker streekwijntje, zodat we konden bekomen van deze intensieve dag. Slaafs werden we op onze wenken bediend door dezelfde brave, zij het scheel ogende, jongeman des huizes, die ook al onze motoren veilig naar de schuur had geleid. In de sober ingerichte comedor stond natuurlijk de televisie aan. De Spaanse variant op 'Thuis' zouden we nog een paar dagen willens nillens volgen op de buis… Eens op de kamer ging in het hoofd van Yves al snel het licht uit. Met het beetje energie dat me nog restte, wierp ik een vluchtige blik op het programma van de volgende dag, dat ik met 300km als vederlicht bestempelde, vergeleken met het dubbele vandaag. Die 50km extra naar Bragança, dat kon toch niet onoverkomelijk wezen…? De vraag aan de ontbijttafel of we nu eens "a las seis de la tarde" op onze bestemming zouden geraken, liet ik wijselijk onbeantwoord. Met het karige op ons bord, toast met jam, verspeelden we in ieder geval weinig tijd en om 9.30u zetten we speels koers richting Portugal. We hadden de goede keuze gemaakt om dit stuk overdag te rijden. Het zicht was ronduit schitterend. We stopten aan een bijzonder gracieus gebouwtje dat ooit de grens had gemarkeerd en stonden zelf versteld dat we zo ver waren geraakt. Een foto om de criticasters de mond te snoeren en, hop, daar sprongen we alweer in het zadel.
Het Parque Natural de Montesinho, in het uiterste noordoosten van Portugal, is één van de meest ongerepte stukken natuur van het land. Om precies te kunnen genieten van alle voorjaarsgeuren en kleuren koos ik niet de snelste weg naar Bragança, maar de kleine weg die de grens van het natuurpark opzocht. Een bont tapijt van wilde cisteroos ontrolde zich voor onze ogen. Verder totale stilte, op wat insectengezoem na. Heerlijk natuurlijk... Geen groter contrast dan het stadslawaai van het moderne Bragança. Na enig vraagwerk vonden we de weg die ons omhoog leidde naar de pousada de Sao Bartolomeu, waar je - zo had ik gelezen - het beste uitzicht had op het oude stadsdeel, de ciudadela. Een droomplek voor liefhebbers van middeleeuwse burchten en stadjes, een postkaart waardig. Een foto ervan in een Lannoo-reisgids was steeds blijven hangen, zodat de verrukking nu des te groter was. Blinkend in de middagzon, als een edelsteen gevangen in een ring, ligt de oude compacte woonkern nog steeds omkneld in haar elliptische burchtwal van de 12e eeuw.
Kortom, tijdloze schoonheid die smeekte om bewonderd te worden. We zouden er ruimschoots de tijd voor nemen. Een parkeerplaats vonden we op het binnenplein, vóór de Torre de Menagem. Ging ik aanvankelijk probleemloos op de buik voor een foto vanuit kikvorsperspectief van deze toren, daarna was het vet ook van de soep. Geconditioneerd door een zuiders bioritme tikte de klok immers veel trager.
Na een halfuur rondslenteren op de wallen, vond ik mijn vriend terug waar ik hem had achtergelaten. Als een volbloed toerist had hij zich strategisch laten neerzakken op het enige terrasje in de wijde omtrek. Toch had ook hij niet stil gezeten. Op zijn aanraden liep ik de 16e-eeuwse igreja en het gebouw ernaast, de Domus Municipalis, eens binnen. Zoals de kerk vind je er nog honderden in het land, maar het stadhuis uit de 13e eeuw is een uniek voorbeeld van Romaanse civiele bouwkunst in Portugal. Binnen wierp een bundel zonnestralen door kleine rondboogvensters haar licht op het fraaie beeldhouwwerk. Het vitale belang van dit eigenaardige gebouw, waarin de notabelen van de stad belangrijke zaken bespraken, zit hem in de ondergrondse waterciterne, die een zegen moet geweest zijn in periodes van grote droogte. Zo ook het glas gerstenat op dat éne terrasje. Brussel was hier wel écht ver weg, beste lezers! Toen we de stad verlieten, was het al tegen 13u aangelopen. Ons volgend doel was het middeleeuwse Trancoso, een vestingstadje zoals je er nog een aantal kan vinden in deze met Spanje fel bevochten grensstrook. De eurofondsen zijn ondertussen ook in dit achtergestelde gebied toegestroomd, getuige het onberispelijke wegdek van de N102 (en de talloze wegenwerken die het verloop van de dag nog zouden beïnvloeden, maar dat is een ander verhaal). Toch namen de 150km serieus wat tijd in beslag. Het landschap was dan ook zuiders mooi, vooral het stukje waar we langs de Douro reden en aan den lijve ondervonden hoe de druiven hier absoluut geen Hoeilaartse serres vereisen om in de beste omstandigheden te kunnen rijpen.
Gelegen op de uitlopers van de Serra da Estrêla, het Sterrengebergte, slingerden de laatste vijf kilometers van het weggetje naar Trancoso zich omhoog door een opmerkelijk groen landschap. In het stadje gingen we terstond op zoek naar een restaurantje. Reuzenhonger of niet, het werd uiteindelijk een magere boterham op een terrasje, mét zicht weliswaar op de bepakte motoren. Eigenlijk kon je niet beter zitten, daar op het centrale stadsplein Dom Dinis. Ik las in mijn boek dat het plein was genoemd naar de dichterkoning die hier in 1282 was gehuwd met Isabella van Aragón. Het rijke verleden van het stadje betekende een uitgelezen kans om te ontsnappen aan het gemopper van m'n vermoeide reisgenoot. Wat begonnen was als een allergische reactie op het Engels van onze ober was immers uitgegroeid tot een diepe aversie voor Portugal. Een zalvend pleidooi van mijn kant had niet meer effect dan een pleister op een stinkende wonde. Ach, vooroordelen zijn nu eenmaal moeilijk te genezen… Een korte rondwandeling op de granietgrijze weergang uit de 13e eeuw verrichtte daarentegen wonderen, want terug op het terras leek hij opnieuw de oude.
Net buiten Trancoso gooiden we de tank nog eens vol, want de rest van de dag zouden we door een verlaten stuk van Portugal rijden. Verspeelden we voorheen kostbare tijd door verloren te rijden, dan beten we deze keer wel echt letterlijk in het zand. Toegegeven, het was al meteen fout gelopen door het missen van de afslag naar Pinhel, onze volgende stop. Eens dit was recht gezet, was het wegdek zienderogen aan kwaliteit beginnen inboeten. Een valabele reden om herstellingswerken uit te voeren, ware het niet dat zonder enige waarschuwing de weg werd herschapen in een gigantische zandbak. De noppenbanden van de XL trokken alvast een rechtlijniger spoor dan de sportbanden van de VFR. Dit moet de enige keer geweest zijn dat de VFR op zich liet wachten… Ondertussen ging het van kwaad naar erger, zeker toen een bulldozer met bullebak achter het stuur geen duimbreed wilde wijken. Vers opgeworpen zandheuveltjes brachten beiden in een patstelling, waar ik me slechts na luid vloeken en tieren wist voorbij te manoeuvreren. Ironie van het lot, maar de Portugese "zaak" verloor opeens één van haar voornaamste pleitbezorgers. Ik ken iemand die toen wel heel hard in zijn vuistje moet hebben gelachen! Om erger te voorkomen, verlieten we de weg naar Pinhel bij de eerstvolgende afslag. Yves had niet het minste vertrouwen in deze koerswijziging, net zo min als ik in de persoon aan wie hij de weg vroeg. Compleet zinloos om ons Latijn te steken in deze ongeletterde kwibus in landloperplunje. Mijn kompaan, altijd te vinden voor een sociale babbel, probeerde nog geduldig met kaart in de hand de brave man enkele zinnige woorden te ontfutselen. Helaas, wat baten kaars en bril als de uil niet zien wil... Gewoon doorrijden dus. Een kwartier later merkte ik dat we met het bord Almeida in het vizier opnieuw goed zaten. Jammer dat we hierdoor onbedorven plekjes zoals Figueira en Castelo Rodrigo misliepen, maar door onmiddellijk door te steken naar Spanje haalden we zo wel de verloren tijd in.
Ook een bezoek aan het vestingstadje Almeida zat er niet meer in. Met z'n geliefd vakantieland zo dicht in de buurt, was er geen houden meer aan bij Yves. De eenzaamheid van het met rotsblokken bezaaide landschap heeft al bij al een diepe indruk bij me na gelaten. Lang duurde het niet of we stonden voor de stadspoorten van Ciudad Rodrigo. Het klokje op de VFR wees onverbiddelijk 20u aan! Tijdens het zoeken naar een slaapgelegenheid in de buitenwijken sloeg het noodlot bijna toe. Een oerreflex bij het negeren van een stopbord (of was het Yves' konijnenpoot?) bezwoer nog net een anders gegarandeerd fatale afloop. Toch had dit voorval geen domper op de vakantievreugde gezet. Buiten de boerse bediening in het restaurant zou deze avond één van de mooiste van onze reis worden. Mijn vriend wilde de loftrompet maar niet van zijn lippen halen, zodat ik deze stad voortaan Ciudad Yves wens te noemen! De onbekende kwaliteiten van het stadje - in de schaduw van het grote Salamanca - buiten beschouwing gelaten, waren werkelijk alle factoren voor een geslaagd verblijf voorhanden. Zo vonden motoren en berijders in het Hostal Puerta del Sol, midden in de casco viejo, een luxueus én betaalbaar onderkomen (habitación doble con desayuno voor 50€). Een ruime kamer met airco en splinternieuwe badkamer afgewerkt in het marmer, daar hadden we enkel maar durven van dromen. Voeg daar nog een perfecte setting aan toe, met een avondzon die kwistig haar laatste stralen uitstrooide en menig renaissancegevel op de Plaza Mayor in vuur en vlam zette, en het plaatje was volledig af.
Beleefd liet ik Yves voorgaan in het douchen om zo nog wat te profiteren van de ondergaande zon. Zwermen zwaluwen scheerden schreeuwerig boven het marktplein, klepperende ooievaars wiekten breed gevleugeld naar hun grote nesten op de kathedraal. Een romantisch moment dat je zo wil delen met je geliefde. Geen afstand te ver voor ware liefde, althans met gsm. Thuis bleek alles in orde te zijn. Met een goed gevoel kon ik straks het nachtleven induiken. Niet zonder eerst een verkwikkende douche te hebben genomen. Welriekend en in los zomertenue gestoken, liepen we de Rúa del Sol uit en belandden zo op de kleine maar sfeervolle Plaza Mayor, waar de namiddagterrasjes rond het slanke stadhuis inmiddels tot restauranttafeltjes waren omgetoverd. We volgden de nauwe calle La Colada tot op de Plaza del Castillo. De versterkte vierkante toren in de verdedigingsgordel hadden we al opgemerkt bij het oprijden van de Romeinse brug eerder die avond. Omgebouwd tot nationale parador zijn haar geharnaste gasten van weleer vervangen door warmpjes inzittende toeristen. Zoals in Bragança sierde ook hier een granieten porco het plein vóór het kasteel. Het antwoord op de vraag waarom her en der deze prehistorische afbeeldingen van zwijnen terug te vinden zijn, bleven we echter schuldig. We beliepen dan maar een stukje van de meer dan 2km lange stadsmuur, gebouwd bovenop Romeinse fundamenten. Beneden ons, aan de voet van de heuvel, stroomde de visrijke Agueda, waar ooievaars druk in de weer waren met het avondeten van hun kroost. Via de calle Sinagoga bereikten we opnieuw de Plaza Mayor. De rest van de avond soupeerden we op in een karakteristiek restaurantje. Het eten was lekker, maar dat mocht wel voor die prijs. Een groep overjarige toeristen verpestte bovendien grondig de sfeer met hun studentikoze gedrag. De grimassen van de lastige tante, die ons de verschillende gangen tegen de klok voorschotelde, waren me net iets te veel… Het was al middernacht toen we naar onze hotelkamer sloften. De nacht was zwoel, de stad behoorde ons toe. Een magnifieke dag liep op zijn laatste benen. 340 onvergetelijke km bracht de voorlopige totaalstand op bijna 2200km… Wordt vervolgd!