Ducati 250 Mark III 1963
Spreek de naam Ducati uit en het gros van de motorliefhebbers denkt automatisch aan snelle tweecilinder motoren. Toch heeft dit Italiaanse motormerk in het verleden echt wel charismatische ééncilinders neergezet. De 250 Mark III die we hier voorstellen, is er beslist een schoolvoorbeeld van…De 250 Mark III werd geproduceerd tussen 1963 en 1968 maar doet nu nog veel hoofden draaien door zijn slank en knap uiterlijk. De sportiviteit straalt gewoon af van deze motor, daarvoor moet je hem echt niet tegenkomen op de Bikers Classics te Francorchamps zoals bij ons het geval was.
De krachtbron is zowel optisch als technisch een plaatje. Zowat alle zichtbare onderdelen zijn in aluminium uitgevoerd wat meteen op een prestatiegericht ontwerp wijst; 't is dan ook geen wonder dat zowel in de jaren '60 als daarna met deze motorblokken werd geracet. De constructie leende zich daar zeer goed voor; de motor maakt gebruik van een koningsas om de bovenliggende nokkenas aan te drijven die op haar beurt de 2 kleppen bedient. De staande ééncilinder heeft een boring en slagverhouding van 74 X 57,8 millimeter en heeft dus een uitgesproken overvierkant karakter. De standaard cilinderinhoud van 248,6 millimeter laat bovendien toe om de cilinder een nieuwe boring te geven en van een overmaat zuiger te voorzien zonder dat de cilinderinhoud de kaap van de 250cc overschrijdt; een niet onbelangrijk detail voor een competitiemotor in de tijd toen gietijzeren cilinderbussen nog schering en inslag waren…
De smering van de krachtbron komt tot stand zowel door een tandwielpomp als door de zwaartekracht. 3 liter olie zit er in het carter waar naast de krukas ook een 5 versnellingen tellende versnellingsbak is gehuisvest samen met natte, meerplaatse koppeling. De voeding van de motor gebeurt via een 29 millimeter Dell'Orto carburator en een ontsteking met contactpuntjes zorgt voor de nodige vonken. Met een compressieverhouding van 10:1 komt de kwartliter aan een maximum vermogen van 27 pk bij 8.000 toeren, wat nu nog altijd geen slechte waarde is voor een luchtgekoelde ééncilinder kwartliter voor straatgebruik.
De Mark III ziet er bovendien niet alleen licht uit; hij is het ook. Droog aan de haak brengt hij om en bij de 110 kilogram op de weegschaal en dat terwijl hij niettemin van alles wat men nodig heeft, is voorzien. Het stalen buizenframe - een open wiegframe dat van het motorblok gebruik maakt om tot volle sterkte te komen - draagt nog steeds de reputatie met zich mee om een strakke wegligging te bewerkstelligen in samenwerking met de hydraulisch gedempte telescoop voor en de stereo vering achter. De mono staat verder op twee 18 duims spaakwielen die geschoeid zijn met een 2.50 brede voorband en een 2.75 achterband. Trommelremmen -180 millimeter voor en 260 millimeter achter – brengen de motor tot staan.
Dat deze Ducati en zijn soortgenoten de jaren '70 niet hebben overleefd, is waarschijnlijk niet in de laatste plaats aan het gemonteerde startsysteem te danken. Hoog gecomprimeerde ééncilinder viertakten aantrappen, moet je namelijk zowel kunnen als durven en dat hadden andere merken maar al te goed begrepen. Ze speelden daarop in met elektrisch gestarte multicilinder viertakt motoren. Die trilden niet zelden ook minder dan de Ducati mono constructies, hetgeen het comfort nog verder verhoogde. Ook stond bij het gros van die motoren het schakelpedaal aan de linker kant terwijl de bak van de Duc via de rechter voet versteld diende te worden. Voor de puristen blijft een Ducati ééncilinder Desmo - en dus ook deze 250 Mark III - echter voor eeuwig en altijd een dijk van een motor. En ongelijk kunnen we ze daarin niet geven!