Triumph 500 Daytona racer 1966
De jaren '60. Bij Triumph weet men maar al te goed dat de Amerikaanse motormarkt van vitaal belang is. Van de sinds 1939 alsmaar verder ontwikkelde Tiger 100, een simpele straatmotor, worden er in 1966 enkele daarvan omgebouwd om ermee deel te nemen aan de wereldvermaarde Daytona 200, de meest prestigieuze wegrace die er te winnen valt in Amerika.Wat Don Burnett al in '62 deed, daar slaagde Buddy Elmore ook in, namelijk het verslaan op eigen bodem van Harley-Davidson. Het jaar daarna deed Gary Nixon deze stunt nog eens over en won ook het AMA-kampioenschap. Het jaar daarop zou Nixon op Triumph nog eens het AMA-kampioenschap op zak steken. En dat deze overwinningen opmerkelijk waren, daarover bestaat geen twijfel; de Triumph-racers hadden namelijk slechts een cilinderinhoud van 500cc - de Harley-Davidsonracers hadden een cilinderinhoud die 250 cc groter was - en waren op het oog heel nauw verwant met de standaard Tiger 100 die voor iedereen te koop was. En dat zou Triumph geen windeieren leggen; in de States waren in 1969 meer dan 50% van de motoren met een cilinderinhoud boven de 500 cc Triumph-modellen.
Wat er van die legendarische racemotoren later geworden is, weten we niet maar we merkten er een replica van op tijdens de 2010-editie van de Bikers Classics te Francorchamps. De motor bleek in datzelfde jaar gebouwd te zijn door Rob Prior, waarbij het origineel zo getrouw mogelijk benaderd was. En dat niet alleen optisch, ook op technisch vlak was alles zo gelijkend mogelijk nagebouwd. Het frame, uitgaande van het standaard Tiger-frame, is nauwelijks aangepast. De achtervork is versterkt en de schokdempers vervangen door Girling-elementen. De wielen hebben 18 duims lichtmetalen velgen gekregen. Achteraan is de originele Triumph-trommelrem behouden, maar voor de voorrem is beroep gedaan op een 208 millimeter trommelrem van Fontana. Om dat mogelijk te maken is de standaard voorvork iets aangepast en om de geometrie op orde te krijgen is de voorvork ook ingekort.
Het fraaie bodywork, dat een vrije kijk op de krachtbron toelaat, is uit met glasvezel versterkt polyester vervaardigd. De vorm van de 5 gallon brandstoftank, het zitje en de stroomlijn zijn zo goed als identiek aan die van de Triumph-fabrieksracers van destijds. Let ook op de simpele, maar zowel efficiënt als sierlijk gevormde uitlaatsystemen. De krachtbron is geheel nieuw opgebouwd. Er is daarbij gebruik gemaakt van een krukas volgens fabrieksspecificaties. Verder zijn er onder andere Spitfire-nokkenassen gemonteerd en is de kleppentrein versterkt. Er is ook een oliekoeler geplaatst net voor het carter en Amal GP2-carburatoren met een doorlaat van 30 millimeter zorgen voor de aanvoer van vers mengsel. De ontsteking is een Lucas-systeem dat gebruik maakt van een vaste voorontsteking. In de bak zitten vier close-ratioverhoudingen en schakelen gebeurt (natuurlijk!) via een pedaal aan de rechterkant van de bak.
Toegegeven, de gehele constructie ziet er verbazingwekkend simpel en zelfs uitgesproken iel uit, maar was destijds - en ook nu nog - enorm efficiënt. Het is met deze motor dat de Engelsen de Amerikanen noopten om hun producten technisch naar een hoger niveau te tillen, iets wat ze dan ook noodgedwongen deden. Carl Rayborn won in 1968 de Daytona 200 op een KR750 Harley-Davidson, maar het bedrijf zelf was minder goed af; het fusioneert met de American Machine and Foundry Company (AMF) en gaat één van de donkerste jaren in zijn geschiedenis tegemoet. Ook voor Triumph stonden sombere tijden voor de deur, de Japanners kwamen maar gelukkig voor beide merken zouden ze uiteindelijk ook die vloedgolf van moeilijke tijden met glans overleven…