Espana verde... helemaal het einde!(deel 4)

Share

Tekst en foto's: Kris Van der Stockt
We hadden nauwelijks het ontbijt aangeroerd of daar arriveerde al de takelwagen die de zieke Honda XL naar de spoeddienst in Pontevedra zou overbrengen. Wachtend op dat ene verlossend telefoontje probeerde ik de opgelegde rust zo goed mogelijk te benutten. Het zou zonde zijn geweest van die enkele croissants die m'n vriend inderhaast had laten liggen...
Een sms'je hier, een belletje daar, comfortabel en ontspannen geïnstalleerd in de privé-tuin van onze casa, mij hoorde je alvast niet klagen. Bovenop een weergaloos zicht op de ría had ik eindelijk eens wat tijd om de indrukken van de laatste dagen voluit aan het papier van een blocnote toe te vertrouwen. De boordcomputer van de Triumph vertelde er graag alles over. Geen geromantiseerd verhaal, maar objectief en accuraat, zoals je dat van naakte cijfers op een digitaal display verwachten mag.
Halverwege de reis bleek de teller al flink aangedikt tot 2.256 km, terwijl de chrono op zijn beurt was afgeklokt op een goeie 40 u zadelgenot. Gegevens die konden tellen, zeker in het licht van een gemiddelde snelheid van amper 55 km/u… én een verbruik van slechts 5,5 l/100 km (een litertje super voor het ronde bedrag van 1 €, dat is bij ons toch al een tijdje geleden). Een onomstoten bewijs voor het voorbeeldig huisvadergedrag waarmee ik de Triumph had beheerd op de kleine secundaire wegen. Tja, de Spaanse overheid had niet direct een vette kluif aan ons gehad, zoveel is zeker. Vamos a Santiago!
Voor werkelijk een habbekrats reed de Honda even later opgelapt en wel de poort van Casa do Ache binnen. Hiermee lag Santiago de Compostela opnieuw een stukje dichter, in vogelvlucht zelfs niet meer dan 50 km! Ondanks een snel groeiende zenitstand van de zon gingen we vastberaden voor een vijfvoud aan kilometers. Wie de Galicische kustlijn probeert te volgen, is inderdaad een tijdje zoet. De grillige vorm met zijn vele inhammen en baaien is goed voor dertienhonderd kilometer kust, meteen de langste van Spanje. De meest ongerepte zandstrandjes van het land vind je dan ook hier en achter elke bocht schuilt wel een ander postkaartexemplaar; mediterraan-zacht of Atlantisch woest, je hebt ze maar voor het kiezen. Brede riviermonden en door zee ingenomen rivierdalen, de fameuze rías, typeren niet alleen het kustreliëf, maar zorgen eveneens dat er brood, euh vis, op de planken komt. Scheepsrampen behoren er dan wel tot het collectief bewustzijn, toch zorgde die met de Prestige, die vóór de Costa da Morte in november 2002 in tweeën brak, voor een tragedie van formaat. Ecologische rampspoed die sindsdien als een zwarte vlek aan de ziel van elke Galiciër kleeft en waarbij een "groen" Spanje plots niet meer zo vanzelfsprekend lijkt. Keltische koppigheid en vooral flink wat Europese steun hielpen de regio blijkbaar weer overeind, want tijdens onze slentertocht langs haar zuidelijke westkust dobberde er altijd wel een vloot vissersbootjes opgetuigd en wel in elk haventje. De rijke viswateren van de Atlantische Oceaan zorgen dus nog steeds voor een gevarieerd aanbod, samen met de talloze schelp- en schaaldieren die langs de kust en zeemeren (rías) worden gekweekt.
Pulpo gallego (inktvis) mag dan wel het bekendste Galicische gerecht zijn, ook eendenmossels en natuurlijk sint-jacobsschelpen vinden ver buiten de grenzen van de regio gretig aftrek. Deze laatste kreeg zelfs een tweede leven, toen pelgrims ze, recht van de stranden van Fisterra (orgelpunt van de Jacobsweg), als souvenir op hoed of mantel naaiden. Noormannen in Galicië
Al deze natuurlijke rijkdommen wekten natuurlijk de interesse van menig belager. Saracenen maar ook Noormannen, die met hun snelle drakkars de brede riviermond van de Ulla-rivier bijvoorbeeld opvoeren. Een historisch wapenfeit dat m'n spiegelreflex eerder toevallig in de smiezen kreeg, toen we in het kleine Catoira even afstapten voor een broodnodige break. Hier, waar de Ulla aanstalten maakt om uit te waaieren in de brede Ría de Arousa, wordt klaarblijkelijk elk jaar in augustus deze vikingraid strijdvaardig nagespeeld door de lokale bevolking, getuige de twee snekken die er in de schaduw van de trotse Torres del Oeste werkloos voor anker lagen.
Minder historisch betrouwbaar maar des te belangwekkender is de legende als zou het roerloos bootje met het stoffelijk overschot van de heilige Jacobus hier voorbij gedreven zijn, om ten langen leste iets verder in Padrón op een steen vast te lopen (de steen wordt nog steeds bewaard in de kerk die er in de loop der tijden over werd gebouwd). Leerlingen van de apostel begroeven het lichaam verder landinwaarts, totdat een kluizenaar in 813 het graf ontdekte onder een helder sterrenschijnsel. De rest van het verhaal is gekend…
In Padrón gingen we niet de richting uit van Santiago de Compostela, maar keerden met Noia op het gps-scherm terug zeewaarts. De weg volgde ondertussen elke kromming van de Ría de Muros y Noia, misschien wel de meest verlaten van alle Rías Bajas die met afgeronde contouren het landschap bezuiden Kaap Finisterre typeren. En jawel, aan de overkant van de baai wachtte effectief Muros, waar we een kleine snack naar binnen speelden onder lommerrijke arcaden die het kuststadje zo aantrekkelijk maken.
Naar het einde van de wereld
Een vijftiental km verder laveerde ik de Tiger door enkele smalle straatjes, richting playa. We bevonden ons dan ook in Carnota, recordhouder van twee remarkabele feiten, met name dat van meest uitgestrekte strand (7 km!) en langste granieten graanschuur van Galicië.
Onze zwembroek hadden we jammer genoeg thuis gelaten, dus beperkten we ons maar tot een kort onderzoek van de fameuze hórreo in kwestie. Met een respectabele lengte van maar liefst 35 m was het even zoeken om deze lange stenen schuur op paddestoelpoten voor de lens te krijgen.
Hagelwitte zandstranden langs de kleine Ría de Corcubión lieten niet direct vermoeden dat de gevreesde Dodenkust in aantocht was. Gaandeweg werd de kust toch wilder en in de stijl van een pure "costa brava" kregen we meermaals van bovenaf een duizelingwekkend zicht op de woeste rotskust gepresenteerd.
Een azuurblauwe Atlantische Oceaan rolde speels en zachtjes haar golven uit op Cabo Fisterra, de bonk graniet die uitdagend en zeker van zichzelf zijn tong in zee uitstak. Hiermee hadden we één der meest westelijke punten van het schiereiland bereikt. Een magische plek die nog steeds tot de verbeelding spreekt, en niet alleen bij de pelgrim die, aangekomen op het eindpunt van de Jacobsweg, in een louterend gebaar zijn plunje placht in brand te steken.
In de Oudheid gold de plek effectief als het einde van de (platte) wereld, waar elke dag opnieuw de zon verdween om nadien in het oosten even mysterieus te dagen. Een cirkel van leven en dood, inclusief wedergeboorte, zoiets kon niet anders dan heidenen én christenen diep beroeren. Grieken, Kelten, Romeinen en tenslotte half christelijk Europa, massaal trok men naar deze heilige plek.
Van kledij in de fik steken of keitjes stapelen - die andere favoriete pelgrimsbezigheid - kon in ons geval geen sprake zijn. Terwijl de ene met vaste blik op zee en in halve yoga-houding vruchteloos probeerde los te komen van het aardse, snuffelde de andere wat achteloos tussen de onvermijdelijke souvenirhandel die op deze gewijde grond wortel had weten schieten. Een hotel annex vuurtoren completeerde dit desacraliserend beeld, zodat ik echt niet de minste moeite had om een half uur later flink aan het gas te hangen.
Kunstwerk van goud
Via het desolaat binnenland van de montes de Buxantes ging het resoluut naar Santiago de Compostela. Veel opmerkelijks viel er onderweg niet meer te rapen en een plots oprukkend grijs had het landschap - en nog meer mezelf - in een naargeestige stemming ondergedompeld. Een somber gevoel dat er niet beter op werd toen ik na een eenzame plasstop was aangewezen op de achtervolging van de Honda XL, die langer dan verwacht op zich liet wachten. Als bij wonder had de zon het laaghangend wolkendek netjes opgeruimd eens we het bekende bedevaartsoord binnenreden. Nu moet je weten dat Hemelvaartdag in Spanje van een heel andere orde is dan bij ons, zeker wanneer je op dat eigenste moment in haar meest heilige stad komt aangebold. Bovenop het vertrouwde stadsgewoel dienden we ons een weg te banen door de octopustentakels van een plaatselijke kermis die net op volle toeren draaide. Een vriendelijke motard op een KTM - bleek de man tot het hotelpersoneel te behoren! - gidste ons regelrecht naar het hart van de stad, waar we zijn moesten. De Plaza del Obradoiro deed haar naam alle eer aan. De rijk gedecoreerde kathedraalgevel, een heus "kunstwerk van goud", schitterde bovendien in een uitbundig zonnegoud dat het ganse plein in vuur en vlam zette. Een intens gevoel van geluk borrelde onhoudbaar in me op. Was dit misschien de ultieme beloning van elke pelgrim die "het" heeft gehaald en nadien met een gerust hart huiswaarts keren kon...?
Lang konden we daar de motor niet laten staan op het plein. Een foto van ons twee als bewijs en dan maar haastig de ondergrondse garage van ons "hotelletje" binnengedoken. Althans, dat was de bedoeling... Nog steeds begrijp ik niet waarom ie halverwege de inrit, op een helling verdorie, op de rem ging staan. Voor de tweede maal deze reis ging m'n maat dan ook onverbiddelijk tegen de grond. Het moet gezegd, zulke motoren maken ze niet meer de dag van vandaag... net als de man trouwens, die zonder enige erg als een veer rechtop sprong. Intussen had ik zelf de grootste moeite om de Triumph staande te houden en slechts met veel kunst- en vliegwerk kon ik in diens slipstream die breed uitgesmeerde olievlek de baas. Koninklijke ontvangst in middeleeuws hospitaal
Hostal de los Reyes Católicos, aan de noordkant van het plein, was inderdaad zo gastvrij om ons kamer 317 ter beschikking te stellen. Precies 500 jaar geleden opende het hostal voor het eerst haar deuren voor zieke doch kapitaalkrachtige pelgrims. Stelde het merendeel der pelgrims zich tevreden met een eenvoudig hospice, de beau monde zocht het ook toen al iets passender. Na de herovering van Granada op de Moren tastten de Katholieke Koningen, Ferdinand en Isabella, hiervoor diep in de oorlogsbuit en schonken zo de camino haar meest luxueuze hostal. Het oudste hotel van de wereld was echter meer dan de vijfsterrenparador van nu, want zowel lichaam als geest kregen er toen de beste zorgen toegediend. In hoogsteigen persoon had het koningspaar, al dan niet met de hulp van de apostel, erover gewaakt dat kosten noch moeite werden gespaard bij de bouw van hun koninklijk ziekenhuis. Dat merk je ook van zodra je de platereske poort binnenwandelt. Achter de sobere renaissancegevel wachten je heerlijk stille patio's met rustgevend fonteingeklater, terwijl rijk gedecoreerde gangen naar stuk voor stuk authentieke kamers leiden. Hoeveel koninklijke en andere beroemde gasten legden hier in de loop der eeuwen niet moe het hoofd neer… jawel, zelfs onze eigenste Fabiola en Balduino!
Of de tien pelgrims die het eerst in de stad aankomen nog steeds een gratis maal krijgen aangeboden in het hotel, weet ik niet (mocht er een troostprijs zijn voor laatkomers, dan maakten we allicht een kans!). In een van restaurantjes vergeven Rúa de Franco mocht het echter geen probleem zijn om een betaalbaar dagmenu achter de kiezen te steken op een ontieglijk laat uur. Bediende Pepe van Bodegón de Xulio ons met een gezicht alsof ie het echt wel had gehad, voor amper twintig euro hadden we met ons twee toch weer lekker geschranst… Middernacht en de straatjes en pleintjes rond de kathedraal gonsden nog van de bedrijvigheid. Toeristen, studenten, pelgrims, een levendig allegaartje van nationaliteit en kleur zeg maar, allemaal wilden ze zo lang mogelijk genieten van de oude stad, wiens monumenten meer dan ooit in de schijnwerpers stonden. Kerken en paleizen met een veelvoud aan gevels en portalen boden een onbeschrijflijk feeëriek zicht. Of om het met de woorden van Camilo José Cela, Nobelprijswinnaar voor de literatuur in 1989, te zeggen: "Spanje telt slechts twee steden, Santiago en Salamanca…"
Een bezoek aan Santiago zonder de zegen van Sint-Jacob, geen sterveling die het ooit zou wagen om de poort tot de Eeuwige Glorie de rug toe te keren, zelfs al was het maar om eer te brengen aan dat meesterwerk van middeleeuwse portaalsculptuur. Beproevingen dienen allicht een hoger doel en tegenspoed sterkt ongetwijfeld het geloof, maar een versnellingpedaal die weerom als een slappe lul naar beneden hing, daar had zelfs de gedrevenheid van mijn leiderschap geen verhaal tegen. Met een gezicht dat leek alsof we een dreun hadden gekregen van de botafumeiro, het beroemde reuzenwierookvat dat bij speciale gelegenheden heen en weer wordt geslingerd in de kathedraal, konden we integendeel meteen op zoek naar een probaat oplapmiddel. Dat vonden we gelukkig snel in de dichtstbijzijnde Honda-garage, waar het boeltje voor nog geen 20 euro vakkundig aan mekaar werd gelast. Werelderfgoed in Lugo
Onder het motto "samen uit is samen thuis" wierp ik vol ongeduld - het liep al tegen twaalven! - de versnellingsbak in eerste. Hiermee waren de eerste meters van de terugtocht een feit. De 100 km naar Lugo werden in één ruk afgewerkt, een gebaar dat de Triumph duidelijk op prijs stelde. Hoed af trouwens voor de Brit, die een overvloed aan koppel en vermogen foutloos wist te presenteren als een overschot aan rijcomfort en toergemak. Schakellui toeren of sportief uitdagen, deze allroad bedient je op de minste wenken en laat je zonder morren je gang gaan! Wie Lugo bezoekt, kan er niet omheen: meer dan twee km ringmuur met maar liefst 85 torens, op en top Romeins, omgordt nog steeds de stad! Een wandeling op deze laat-Romeinse wallen van het antieke Lucus Augusti is voor elke toerist een must, zelfs wanneer ie in vol ornaat liep te vechten tegen een niet aflatende middagzon! In de buurt van de kathedraal klom ik dan maar de muur op, die eind 2000 terecht op de Unesco-lijst werd gezet als één der best bewaarde exemplaren van haar soort.
Zijn het in de eerste plaats de wallen waarvoor de toeristen komen, ook de oude stad, de casco viejo, verdient een kleine "paseo". Grootse monumenten hoef je er niet te verwachten, maar in de luwte van de siesta ontdekt je camera er zeker enkele dankbare onderwerpen. Om en rond de kathedraal is het heerlijk te zwerven over de open prazas (pleinen) of gewoon eens stil te staan bij de stenene pazos (paleizen), terwijl natuurlijk ook de typische eet- en drankgelegenheden niet ontbreken. Per slot van rekening ben je nog altijd in Galicië, waar goed eten en drinken een zaak van nationaal belang is.
Een kathedraal van een strand
De volgende 100 km voerde ons over het woeste landschap van de Sierra de Meira, brongebied van de Miño, richting kust. De laatste kilometers liepen parallel met de Ría de Ribadeo, de meest oostelijke van alle Galicische rivierinhammen. Aan de oostelijke oeverkant van de Eo-rivier wenkte al Asturië, onze volgende halte. Toch ging het nog even westwaarts, want net buiten Ribadeo pronkte een kathedraal van een strand, althans zo had ik ergens gelezen. Volgens kenners behoort Praia das Catedrais, het strand van de kathedralen, tot de absolute top der wereldstranden. Zo enorm veel exotische zandstrandjes heb ik in mijn leven nu ook weer niet bezocht, maar haar verweerde rotsformaties deden met wat verbeelding best wel denken aan de imposante luchtbogen van een kathedraal. Zo te zien knaagde de Atlantische Oceaan ook hier gaten in de kustlijn. Een plekje dat ik jullie alvast niet wilde besparen, ook al kostte dit ommetje ons een dik uur… en allicht ook dat dineetje in Cudillero, het Asturische vissersdorp waar we later op de dag zouden logeren.
De laatste 100 km van de dag zorgde voor een ongekende variëteit aan groen. We volgden dan ook één van Spanje's mooiste kusten, de Costa Verde, waarvan het smaragdgroen der zee haar best deed om het frisgroen van de Cantabrische bergen te overtreffen. Hoe goed ik ook de verleiding had weerstaan - en hiermee zonder twijfel een dozijn kiekjes had gemist - dan nog liep het tegen negenen vooraleer een bonte opeenstapeling van huisjes erop wees dat we eindelijk in Cudillero waren aanbeland.
Iets hogerop, in het gehucht El Pito, stond Juanita ons al in de hoteltuin op te wachten. Een gerieflijke kamer in Casona de la Paca, een schitterend herenhuis met een bijzonder rustieke ligging, kwam als geroepen na alweer een bevlogen rit. Waren de kamers volgens de hoogste kwaliteitsnormen aangekleed, toch ademde deze casona asturiana nog de geest van de indianos, welgestelde lui die in de 19e eeuw, nadat ze overzees fortuin hadden vergaard, naar hun geboortegrond waren teruggekeerd om er hun nieuwe levenswijze uitvoerig te etaleren.
Een koffie in het knusse salon, een babbel met de sympathieke Juanita en wat zuurstof snuiven in het parkje rond het hotel, net wat ik nodig had om alles nog even op een rijtje te zetten. Het gesnurk naast mij liet in de verste verte niet vermoeden dat beider wegen zich morgen zouden scheiden. Het weerbericht voorspelde maar weinig goeds, akkoord, en wie het vertrouwen in zijn machine heeft verloren, blijft er best af, toegegeven. Of zat er meer achter en was dit Santiago's straf voor onze ketterse vlucht uit zijn stad? In dat geval kon ik niet anders dan ze lijdzaam te aanvaarden en deemoedig, als een echte pelgrim, af te maken wat ik begonnen was. "Go your own way", fluisterde de Tiger me troostend in het oor. In de nood kent men zijn echte vrienden, zo luidt het spreekwoord, toch? Wordt vervolgd! Met dank aan: Spaanse Dienst voor Toerisme, Koningsstraat 97, 1000 Brussel www.spain.info Triumph: www.triumphmotorcycles.be Point2: www.softsolutions.be Olympus Belgium www.nl.olympus.be Nuttige links: www.greenspain.org www.hotelelperegrino.com www.palaciodecanedo.es www.casadoache.com