The Lake District (deel 2)

Share

Moeizaam wringt de zon zich 's ochtends door de grijze lucht; het gevecht tussen de wolken en de blauwe hemel gebeurt in alle stilte maar is desondanks hevig. Tegen de middag is de winnaar bekend; in een staalblauwe hemel staat de zon hoog boven de wereld en tooit die in een licht dat aan de kleur van roodkoper doet denken. Tijd om op pad te gaan…

Op het menu staat een bezoek aan Bowness-on-Windemere en een rondrit rond het meer. Als ik in Bowness aankom heerst er een gezellige drukte, ondanks het feit dat het al half september is. Toeristen rijden af en aan, slenteren door de winkelstraten, en sommigen laten zich verleiden tot een boottochtje op het meer. Het merendeel kiest daarbij voor een minicruise op één van de grote schepen die, dag in dag uit, aan en af varen; terwijl de sportievere zoetwater matrozen opteren voor het huren van een sierlijk gevormde houten roeiboot. Mekaar in de weg varen is op Lake Windemere schier onmogelijk; het meer heeft een lengte van maar liefst 16 kilometer, heeft een respectabele breedte en is bezaaid met kleine eilandjes. Vandaag heeft het water een zilveren kleur en kabbelt vreedzaam, maar dat is niet altijd zo. Bij ruw weer ontstaan er heuse golven, compleet met schuimkoppen en al, en kleurt het water bijna zwart… De natuur, hij blijft de mens verbazen. Ik slenter door de straten, snuif er de - ondanks de toeristen - toch wel gezellige sfeer op en koop er een niemendalletje voor Luna, mijn vriendin die noodgedwongen in België achterbleef, maar in haar gedachten met mij meereist…
Terwijl ik terug naar de motor loop bedenk ik dat zelfs wie de geschiedenis van Bowness-on-Windemere niet kent, meteen voelt dat dit stadje, samen met het nabijgelegen Windemere, op gebied van toerisme de klappen van de zweep maar al te goed kent. Dat is op zich niet verwonderlijk want reeds vanaf het begin van de 19de eeuw, het tijdstip dat het toerisme zoals we dat nu kennen in zwang kwam, is het Lake District een populaire vakantiebestemming voor "le beau monde". Wat Zwitserland was voor de Europeanen was het Lake District voor de Engelsen, en dat is nog steeds zo. De schier ongerepte natuur trekt jaarlijks zo'n 15 miljoen bezoekers aan die komen genieten van het spektakel dat de 60 bergtoppen, de 15 meren en de meer dan 20 bergpassen hun bieden. En de plaatselijke bevolking ziet hen begrijpelijkerwijs maar al te graag komen, want ze brengen heel wat zaad in het bakje…
Als ik toeristen wil zien dan kan ik dat in Knokke ook, dus bestijg ik de F800ST en rij in noordelijke richting Bowness-on-Windemere uit. Mijn trouwe Garmin wijst me de weg over de route waarmee ik hem geprogrammeerd heb. Die route volgt zoveel mogelijk de oevers van Lake Windemere, het meer dat niet zelden het kloppend hart van het Lake District wordt genoemd. Ondanks dat het water heel nabij is krijg ik er slechts af en toe een glimp van te zien. De oostelijke oever is "gemoderniseerd" en is quasi geheel opgeofferd aan de bouwwoede van naar alle waarschijnlijkheid verschrikkelijk rijke mensen die er villa's en hotels hebben neergepoot alsof het paddenstoelen waren; verstopt in de weelderig met struiken en bomen begroeide oever met zicht op het meer, probeer hen maar eens ongelijk te geven. Net voor het toepasselijk genoemde gehucht Waterhead krijg ik tenslotte een vrij zicht op een gedeelte van het meer. Het water glanst in het strijkende zonlicht, de heuvels erachter zijn bebost en op het water drijven statig enkele pleziervaartuigjes. Wat een vredig beeld, denk ik bij mezelf terwijl ik de camera hanteer, ware het niet dat het geluid van het passerende verkeer de sfeer verpest.
Terug de motor op; de stem uit de Garmin dirigeert me in de richting van Clappersgate. Net voor dat gehucht bereik gaat het linksaf, de B5286 op. Meteen bevind ik me in een andere wereld. De weg is smal, de verkeersdrukte luwt meteen en als bij toverslag bevind ik me in een agrarisch gebied dat honderden jaren jonger lijkt dan de wereld waarin ik zopas nog verbleef. Weilanden wisselen af met bosjes, het landschap is heuvelachtig en de baan kronkelt zoals een klein riviertje dat pleegt te doen door de plooien van het landschap. Het meer is terug uit het zicht verdwenen maar ik krijg er andere zichten voor in ruil. De zonnestralen piepen door het bladerdak van de bomen, werpen hun koperen licht op de groene weiden, geven warmte aan de bont gekleurde koeien en de donkerharige schapen die zich in de herfstzon koesteren. Al snel geeft de GPS mij aan dat ik de B5286 moet verlaten; ik beland op een baantje dat nauwelijks breed genoeg is om een auto en een motor te laten passeren. De bebossing wordt dichter en ik rij nu in de richting van Low Ray, een gehucht dat verloren ligt nabij de oevers van het meer.
Of het in Low Ray is dat ik aankom weet ik niet want wegwijzers en naamplaten zijn hier erg schaars, maar ik beland op een open plek in een slaperige verzameling van oude huisjes die me noodzaken om er te stoppen en enkele beelden te schieten. Het is die huisjes duidelijk aan te zien dat ze een respectabele leeftijd hebben en voorheen waarschijnlijk bewoond werden door de oorspronkelijke bevolking die aan het meer leefde. Nu verdenk ik ze ervan een carrièrewending genomen te hebben en als vakantiewoning dienst te doen. Lopend door de smalle straatjes ontdek ik er ook een authentieke telefooncabine uit het jaar "stillekens" en kan het niet laten om de BMW ervoor te zetten en hem daar te fotograferen. Een mooi souvenir voor later, als ik terug thuis ben…
Ik wandel verder met de F800ST, het gaat op een sukkeldrafje want niet alleen is de weg verdraaid smal maar er is ook van alles te zien. Zo doemt er van tussen de bomen plots in de verte een toren op van wat een middeleeuws kasteeltje lijkt te zijn. Enkele tientallen bochten verder sta ik oog in oog met de ingangspoort van The Dower House. De constructie lijkt wel oud en dat is ook zo want het betreft een Victoriaans huis dat momenteel is ingericht als een gastenverblijf. Het is gebouwd op de grondvesten van een middeleeuws kasteel en waarschijnlijk stamt de basis van de ingangspoort uit die tijd. Het geheel is echter duidelijk grondig gerestaureerd, iets wat de Engelsen uit het Victoriaanse tijdperk wel meer deden, zij het dan te netjes om natuurlijk over te kunnen komen.
Er is geen kat te zien en alleen het spelen van de wind in de bomen is te horen. Het enige levende wezen dat ik er aantref -wellicht omdat er geen kat te zien is- is een meesje dat zich tegoed doet aan de nootjes en zaden uit een voederbakje. De camera klikt, ik leg het tafereeltje voor de eeuwigheid vast en denk intussen dat er thuis in mijn tuin heel wat van zijn soortgenoten op mijn zorgen wachten.
Terug op weg; de baan is smaller dan ooit en dringt diep de bossen in die de westelijke oever bekleden als een kleurrijk, dicht lappendeken. Ik kom geen mens tegen op mijn weg en waan me moederziel alleen op de wereld. Dat de herfst zijn offensief heeft ingezet is goed te zien, de weg raakt meer en meer bedekt met afgevallen bladeren, takjes, eikeltjes… Uit het niets doemt plots aan mijn linkerkant de oever van het meer op. Er is zowaar een kleine parkeerplaats ingericht waar een tweetal auto's staan van wandelaars die te voet deze streek aan het verkennen zijn. En gelijk hebben ze; ook met de mountainbike moet het heerlijk zijn om in dit stukje natuur jezelf voor een tijdje te verliezen.
Ik hou halt op de parkeerplaats en haal het fototoestel boven. Vanonder de bomen schiet ik enkele plaatjes van het meer. Vanuit deze hoek ziet het water er donker, zwaar en zelfs ietwat dreigend uit; 't lijkt wel een massa kwik die door de wind gestreeld wordt. Kleine golfjes lopen zich zo goed als geruisloos dood op de oever. De aanwezigheid van enkele eendjes die luid snaterend aan het foerageren zijn maakt de sfeer gelukkig wat luchtiger. En dan krijg ik twee jonge zwanen in het oog die uit de beschutting van een overhangende struik tevoorschijn komen. Sierlijk en schijnbaar zonder daarvoor een beweging te moeten maken glijden ze tot vlak bij de oever, steken zonder mij ook maar een blik waardig te gunnen één voor één hun kopjes onder water en verorberen duidelijk met smaak het voedsel dat ze opduiken. 't Is een vertederend beeld, die twee jonge dieren bezig te zien; hun lichaam is bedekt met donzige, zachtgrijs gekleurde pluimen die perfect samengaan met het zilverkleurige water waarop zij zich voortbewegen. Als de beide ouders stilletjes in mijn richting zwemmen maak ik mij uit de voeten; 't zijn dan wel prachtige, sierlijke dieren maar ik weet dat ze verdomd beschermend kunnen optreden als het hun kroost aangaat.
De weg loopt verder en ik volg hem, niet wetende wat me te wachten staat. Bijna onmerkbaar verdwijnt het asfalt onder het bladerkleed dat onder de wielen doorschuift. Ik maak me daar geen zorgen om want de onverharde baan ligt er droog en hard bij. Na enkele honderden meters vind ik brede plassen op mijn weg maar ook dat alarmeert me niet. En dan wordt de baan stilaan meer en meer bezaaid met keien; die keien worden naarmate ik vorder stenen die me het rijden moeilijk maken en vooraleer ik het goed en wel besef ben ik een stukje offroad aan het rijden. Alsof dat nog niet genoeg is gaat het baantje nu vrolijk op en neer en slingert zich speels van links naar rechts en omgekeerd. De F800ST laat me voelen dat hij duidelijk niet gemaakt is voor dit werk door af en toe eens met zijn stuur te slaan. Gelukkig is het motorblok wel in zijn element onder deze moeilijke omstandigheden. Soepel en gewillig trekt het ons overal over en door. Als ik een flauwe helling afrijd die letterlijk bezaaid is met stenen ter grote van minstens een stevige vuist en daarbij afrem schiet het ABS systeem me ter hulp waardoor ik niet samen met de BMW tegen de stenen duik. Zwetend als een rund krijg ik net daarna eindelijk terug asfalt onder de wielen geschoven. We hebben het gehaald, ik ben samen met de ST zonder brokstukken te maken terug op verhard wegdek geraakt…. Wat een opluchting!
Vanaf dat punt loopt alles terug van een leien dakje. De baan wordt zelfs breder en voor ik het weet sta ik terug aan het water. Deze keer bestaat de oever echter niet uit natuurlijke materialen maar wel uit een stevige steiger annex parkeergelegenheid die zich naast het Lakeside Hotel bevindt. Op een boogscheut van dat hotel en via dezelfde parkeerplaats en steiger kan je ook aan boord gaan van één van de cruiseschepen die op Lake Windemere varen, of als je een echte landrot bent, kiezen voor een treinrit die vanaf daar vertrekt. Voor wie interesse heeft in wat er zich onder het oppervlak van Lake Windemere bevindt is er het Aquarium of the Lakes. Al die attracties zijn al gesloten want de avond nadert met rasse schreden.
Vanaf de steiger heb ik een goed zicht op zowat de gehele lengte van het meer, de beide oevers en de bergen die het geheel als het ware omkaderen. Boven het meer lijkt de duisternis stilaan te vallen maar de bergtoppen genieten ten volle van het laatste zonlicht. Zo goed als kaal, fier en zich bewust van de enorme indruk die ze al eeuwen maken op de mensen onder zich, staren ze onbeweeglijk naar het tafereel dat zich aan hun voeten afspeelt. Morgen ga ik hun een bezoekje brengen neem ik mij voor; ga ik ze via enkele van de passen die ze op hun flanken dulden beklimmen. Ik zie nu al de adembenemende vergezichten voor mij…
Van zodra ik de pier verlaat bevind ik me meteen terug in een tijdloos ogende omgeving. Naarmate ik zuidelijker vorder steekt er hier en daar een poepchique villa de kop op vanachter de struiken en wijzen statige inrijpoorten en dure namen er ter volledigheid op dat het hier beslist niet om werkmanshuisjes gaat. 't Zal mij een zorg wezen; 'k heb nu al medelijden met die rijkelui die blijkbaar overal en altijd achter hoge hekkens en alarmsystemen moeten leven… Bij het Swan Hotel hou ik eventjes halt om naar de rivier die er stroomt te kijken. Het is de Leven en hij voert het water van het meer naar de zee. Bijna rimpelloos en breed en statig glijdt de watermassa onder de oude stenen brug door en trekt de waterplanten strak stroomafwaarts. Ik rijd de brug over en beland meteen terug in het jaar 2007; de bewegwijzering is er weer en ook een tweevaks baan. Via een grote rotonde neem ik de A592 die langs de oostzijde van het meer naar het noorden leidt.
Alhoewel die weg bochtig is, veel hoogteverschillen telt en rijk begroeid is langs zijn kanten kan de omgeving me niet echt boeien. Ik heb namelijk mijn aandacht nodig voor het verkeer dat ondanks het late uur nog over deze weg dendert. Als ik tenslotte aankom bij mijn vertrekpunt -de aanlegsteiger van Bowness-on-Windemere- is alles daar zo goed als verlaten. Enkel enkele avondwandelaars kuieren langs de uitgestorven promenade. Ik stop de motor, stap af en steek een sigaret op. Op een bankje aan de rand van het water zit een bejaard koppel de meeuwen te voederen. Tientallen van die gevleugelde schooiers staan als gretige, luidruchtige schooljongetjes te wachten op een stukje brood uit de zak die maar niet leeg lijkt te geraken. Als de man een arm om de schouder van de vrouw legt kijkt ze hem lachend en koket vragend aan. Waar mag ik tekenen, vraag ik me af, want om zo'n moment te mogen beleven ben ik altijd wel te vinden…
Nuttige Links: