The Lake District (deel 3)

Share

De lucht ruikt fris en dringt diep door in mijn longen. Op het kort geschoren gras liggen ontelbare dauwdruppels als minuscule parels te schitteren in de prille ochtendzon. De helblauwe lucht kleurt het water van het meer als was het dat van de Middellandse Zee. Ondanks de respectabele afstand die me van het wateroppervlak scheidt zie ik duidelijk een koppel zwanen een lange streep trekken in het bijna spiegelgladde water. Zij aan zij, als om hun genegenheid en trouw aan elkander te symboliseren, zwemmen ze in de lengterichting van het meer tot ze uit mijn zicht zijn verdwenen. De wereld zou veel mooier zijn mochten meer mensen van inborst zelfs nog maar een beetje op de zwanen lijken, denk ik bij mezelf, en ga Graigside House binnen om me klaar te maken voor de tocht waarop ik vandaag mijn zinnen heb gezet.
In de onnavolgbaar goed geschreven reisgids van Dirk Musschoot over Noord-Engeland komt er een onderwerp aan bod dat nu al maanden in mijn gedachten is blijven spelen. Het is een tocht over de Wrynose en de Hardknott Pass die zich hier in het Lake District bevinden. Dirk beschrijft de tocht als volgt: "Spectaculaire landschappen, weggetjes van één auto breed, muurtjes links en rechts, haarscherpe bochten en hellingen (zowel omhoog als omlaag) van soms wel 30 procent: dit zijn de Wrynose en de Hardknott Pass! Niets voor onzekere chauffeurs, maar wie hier zichzelf overtreft, beleeft een van zijn mooiste dagen in het Lake District.". Geef toe, welke avontuurlijk ingestelde en natuurminnende motorrijder kan aan deze uitdaging weerstaan. Ik in alle geval niet…
En zo komt het dat ik met de BMW F800ST naar het noordwesten van Lake Windemere rijd en me door de GPS naar een gehucht dat de naam Little Langdale draagt laat leiden. Vandaar begint de Wrynose Pass die bijna naadloos overgaat in de Hardknott Pass. Het zijn de nieuwe namen voor twee oude wegen die reeds in de Romeinse tijd -en wellicht al lang daarvoor- gebruikt werden om vanaf de omgeving van Lake Windemere naar de Ierse zee te reizen en omgekeerd. In Little Langdale heeft de tijd ogenschijnlijk een tijdje stilgestaan. Het gehucht is wellicht een eeuwigheid geleden op de flanken van enkele heuvels tot stand gekomen en ligt er nu wat slaperig bij in de ochtendzon. Vroege wandelaars houden er halt op het terrasje van een met bloemen overladen hotelletje. Via de smalle weg die ernaar toe leidt komen er steeds maar wagens aangereden. Stoppen in Little Langdale is er blijkbaar niet bij voor die automobilisten want ze rijden meteen door het gehucht en verdwijnen in de richting waarvan de GPS aangeeft dat de Wrynose Pass begint. Als de beelden gemaakt zijn en het fotomateriaal terug veilig opgeborgen zit volg ik hen. De F800ST grolt zacht tussen mijn knieën, alsof hij me bemoedigend wil toespreken over het werk dat ons samen wacht.
Het is slechts een eenvoudige, houten wegwijzer die aangeeft waar de Wrynose Pass begint. De weg is geasfalteerd en in goede staat, maar verschrikkelijk smal; een grote moderne wagen past ternauwernood tussen de met gras begroeide bermen. Eerst rijd ik nog door een glooiend bebost landschap maar al snel verdwijnen de bomen en de struiken om plaats te maken voor een meer open landschap. De enige begroeiing die je hier aantreft zijn varens, grassen en wellicht een grote hoeveelheid kruiden en planten die sterk genoeg zijn om aan de harde levensomstandigheden die hier heersten te kunnen weerstaan. Stilaan stijgt het hellingspercentage; het klimmen en dalen wordt steviger en de evenwichtige verhouding tussen stijgen en afdalen die in het begin van de pas het ritme bepaalde gaat zo goed als geheel verloren. Steeds meer rijdt de F800ST let zijn neus naar de lucht gericht en dat soms wel bijna letterlijk; sommige stukken halen gemakkelijk een stijging van om en bij de 25 procent. Gelukkig zijn de bochten die zich presenteren flauw en overzichtelijk want ook hier moeten we af en toe naar de kant om tegenliggers de kans te geven ons te kruisen. Na een vinnige klim waarbij van vlakke stukken geen sprake meer is sta ik plots oog in oog met een dramatisch mooie vallei. Gelukkig heb ik geen pleinvrees want mocht dat wel zo zijn dan ging ik nu zonder twijfel meteen in crisis. De afmetingen van de tot de verbeelding sprekende vallei zijn totaal niet te schatten; het kleurenpallet is al even overdonderend. Geen enkele schilder kan de kleurencompositie die hier geboden wordt evenaren, laat staan verbeteren. De natuur in al zijn eenvoud, maar tezelfdertijd in al zijn grootsheid, wordt me hier op een presenteerblaadje aangeboden…
Ik parkeer de BMW op een veilig plekje en maak sprakeloos mijn beelden. Ik weet dat ik wat me hier getoond word nooit of te nimmer echt gelijkend kan vastleggen maar schiet niettemin een hele collectie beelden bij mekaar. Door de lens zie ik de River Duddon als een blinkend mes door het landschap klateren en vraag mij af of die een rechtstreekse afstammeling zou zijn van het geweld dat deze hooggelegen vallei gevormd heeft. Op de keper beschouwd kan mij dat nu geen barst schelen, hetgeen ik zie probeer ik zoveel mogelijk te absorberen, poog ik op te slaan in mijn geheugen, maar weet nu al dat het beeld dat ik later zal weten op te roepen slechts een vage schim zal zijn van de werkelijkheid die ik nu beleef. Traag en voorzichtig vervolg ik even later mijn weg. De wagens die ik tegenkom manoeuvreren al even voorzichtig en dat is maar goed ook want net als in heel wat andere natuurgebieden van het Britse Koninkrijk zijn ook hier de viervoeters die ram en ooi heten heer en meester. Ze kuieren vrijelijk rond over zowel de velden als de banen en fungeren daarbij niet alleen als maaimachine maar ook als bemestingsysteem. Het asfalt proberen ze blijkbaar ook van de nodige voedende stoffen te voorzien en aan de hoeveelheid keutels waarmee het bedekt is af te leiden zou je zelfs kunnen denken dat ze daar heel fanatiek mee bezig zijn.
De River Duddon dient gedurende een tijdje als gids voor de weg die zijn kronkelende bedding volgt. Wat ik totaal niet verwacht had in dit landschap aan te treffen dient zich plots toch aan: een oude stenen brug die de naam Cocklay Beck Bridge draagt doemt als uit het niets op en daarnaast staat zowaar… een levensechte boerderij! Teruggetrokken wonen moet hier een heel aparte dimensie krijgen als het winter wordt en de wind, de regen, de vorst en de sneeuw bezit nemen van dit hoogland. Ik durf te wedden dat de bewoners een grote diepvries hebben, een kanjer van een provisiekast en een wagen die zo goed als elke uitdaging aankan. Terwijl ik beelden schiet van de brug en de boerderij hoor ik plots het geronk van een zware motor. Uit de verte komt er een staalblauwe Jaguar type E aanrijden, in een staat alsof hij net uit de showroom komt. Ik schiet haastig een beeld van die schoonheid als hij vlot de brug oversteekt; de bestuurder kan dat blijkbaar appreciëren want hij wuift me breed lachend toe als ik ter teken van mijn bewondering mijn duim opsteek.
En dan valt mijn blik op een resem verkeersborden die demonstratief naast de wegwijzer staan die de richting van de Hardknott Pass aangeeft. Zelfs voor een analfabeet laten ze niets aan de verbeelding over… Hellingsgraad tot 30 procent, scherpe bochten, smalle weg, baan enkel geschikt voor licht verkeer en de waarschuwing dat in de winter de weg onbruikbaar is voor gelijk welk voertuig… en daar sta je dan als motorrijder. Terugkeren kan je natuurlijk altijd maar ik ben niet zover gereden om me nu door zo een paar verkeersborden uit mijn lood te laten slaan. Bovendien is er mij net een motorrijder gepasseerd op een Royal Enfield en als die geen graten ziet in de beklimming van de Hardknott Pass waarom zou ik me dan zorgen maken; mijn motor beschikt namelijk over een supersoepele motor, een koppel om U tegen te zeggen en last but not least drie schijfremmen met als kers op de taart een degelijk functionerend ABS systeem. De F800ST krijgt een laatste denkbeeldig schouderklopje en een bemoedigend woord voor hij gestart wordt en vertrouwend op mijn ervaring stuur ik de BMW in de richting van het avontuur dat de Hardknott Pass volgens mijn bronnen aanbiedt.
Het hoogland dat ik doorkruis lijkt sterk op dat waar de Wrynose Pass doorheen loopt. Elke keer dat de motor aan het klimmen gaat verwacht ik het echt wel respectabele klimpercentage tegen het lijf te lopen dat me aan het begin van deze pas is beloofd. Maar alhoewel de klims best pittig zijn worden ze niet steiler dan die van de Wrynose Pass; herhaaldelijk denk ik dat die 30 procent hellingshoeken misschien al gepasseerd zijn maar een klein stemmetje in mijn achterhoofd waarschuwt mij om niet te vroeg te juichen; het spreekwoord zegt immers niet voor niets dat hoogmoed voor de val komt. En dat laatste kan ik me niet permitteren; de F800ST die ik voor deze reis te leen kreeg van BMW-Motorrad Belgium moet en zal ongeschonden teruggegeven worden aan zijn rechtmatige eigenaar.
De vallei waardoor ik rijd wordt smaller en mondt uiteindelijk uit in een keteldal. Voor mij rijst een steile helling naar de hemel waarover zich een sterk kronkelend weggetje zich aftekent. En op die weg staat overduidelijk… een flinke file! Het lijken uit de verte wel speelgoedautootjes die netjes langs het gehele traject van de weg staan geparkeerd. Als ik aan de voet van de helling aankom blijken de wagens die naar beneden willen komen allemaal oude Jaguars te zijn die in conflict zijn gekomen met het verkeer dat bergop wil. De regel die in de bergen gebruikelijk is, dat het stijgende verkeer voorrang heeft, hebben de heren Jaguar rijders duidelijk aan hun laars gelapt en het gevolg is een pak miserie want elkaar passeren is op de smalle, verdomd steile weg geen sinecure. Ik stop de BMW, stap af en steek een sigaret op. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt me in dat geharrewar te mengen. Door het domme egoïsme van die rijkelui is er een gevaarlijke situatie gecreëerd; geld hebben mag dan wel het leven gemakkelijker maken, gezond verstand is blijkbaar nog altijd nergens te koop; dat heeft men of dat heeft men niet…
De zin "zalig zijn de armen van geest" speelt door mijn hoofd terwijl het kluwen op de helling zich ontwart. Als de weg weer vrij lijkt stap ik terug op de motor om op mijn beurt de helling te beklimmen. 't Lijkt van dichtbij wel een muur te zijn waartegen ik oprijd, de bochten zijn scherp, er is geen meter vlak te vinden en het wegdek heeft duidelijk zijn beste tijd gehad. Maar de F800ST strekt soepel naar boven en maakt de klim gemakkelijker dan verwacht. En dan doemt er plots de neus van een antieke Jaguar midden in een haarspeldbocht voor me op. Ik moet naar de rand van de baan sturen om de auto te vermijden en verpruts daardoor volledig mijn rijlijn. Vloekend kom ik tot stilstand. Centimeter voor centimeter wurmt de cabriolet zich voorbij mij en als de bestuurder op mijn hoogte is merkt hij schamper op dat dit beslist geen plaats is om te parkeren. Britse humor of niet, 't kan me op dat moment niet schelen, de aandrang is groot om deze "gentleman driver" een oplawaai te verkopen of minstens zijn ongetwijfeld dure pet van zijn hoofd te rukken en in de afgrond te gooien. Gelukkig heb ik mijn handen vol aan de BMW en zo komt het dat zowel de idioot in zijn oldtimer als ik enkele ogenblikken later definitief onze eigen weg gaan zonder dat het incident kans maakt om te escaleren.
Het bloed en de adrenaline stromen nog steeds aan een verhoogd tempo door mijn aderen als ik het hoogste punt van de Hardknott Pass enkele tellen later bereik. Daar wacht mij een ontwapenend schouwspel: in de verte is duidelijk de Ierse zee te zien en als een donkere streep tekent zich net boven de horizon het Eiland Man af. De zon en de lucht kleuren de Ierse Zee surrealistisch blauw en de weinige wolken die in de lucht hangen bevlekken met hun schaduwen het landschap dat zich voor me uitstrekt. Om stil van te worden; zo mooi…
De sluiter van het fototoestel klikt als gek en eens dat voorbij is stuur ik de F800ST voorzichtig naar beneden. De bak hou ik in zijn laagste versnelling en beide remmen komen eraan te pas om de vaart die ik door de zwaartekracht maak binnen de perken te houden. De afdaling is gelukkig korter dan de klim die ik net achter de rug heb en even later wandelt de BMW met mij op zijn rug rustig door een glooiend landschap. De Ierse Zee is uit mijn gezicht verdwenen, het berglandschap dat zich voor mij aandient is echter minstens even mooi. Kale heuvels, getooid in groene, grijze en roestbruine kleuren… ik stop herhaaldelijk en poog hetgeen me omringt op de geheugenkaart van de camera op te slaan. Staande op de zoveelste bergtop kom ik te weten wat de roestkleurige vlekken op de bergen zijn: het zijn enorme partijen verdorde varens, die nu het herfst is hun groene kleed hebben geruild voor een mantel in stemmig bruin. Herfstkleuren; ze hebben op mij een invloed van ingetogenheid, sereniteit, geborgenheid…
Via Eskdale kom ik terecht in Santon Bridge waar ik naar het noordoosten afsla in de richting van Wast Water. De lucht betrekt zienderogen als ik aan dat meer aankom en ik kan nog maar net een beeld maken van de berg die mijn einddoel is van deze rit voor de eerste regendruppels vallen en er een regengordijn over het meer en zijn omliggende bergen schuift. De redenen waarom ik naar deze plek ben afgezakt zijn velerlei; eerst en vooral is Waste Water met zijn 76 meter het diepste meer is in Engeland. Aan het eind van het meer reikt bovendien Scafel Pike, de hoogte berg van Engeland, naar de hemel. Zijn top bevindt zich op 978 meter boven de zeespiegel. Aan zijn voet, in het kleine gehucht dat Wasdale Head noemt, staat volgens de reisgids ook het kleinste kerkje van Engeland terwijl op enkele honderden meters daarvandaan de Wasdale Head Inn staat die ooit eigendom was van de grootste leugenaar van Engeland.
De regen maakt het beeld van het meer grimmig. Vanop de smalle weg die er langs de westzijde de oever volgt heb ik een goed uitzicht op de woeste bergen die de oostelijke oever vormen. Onherbergzaam, steil en bezaaid met rotsblokken die erop liggen te wachten om uiteindelijk onder het wateroppervlak van Wast Water te verdwijnen. Vanaf het einde van het meer, vlakbij Wasdale Head, heb ik op dat alles een ruime kijk. Dat deze ruw ogende streek niet onbewoond is blijkt uit het feit dat er aan de oever een boerderij staat, er overal schapen lopen, dat stenen muurtjes ook hier de velden in partijtjes verdelen. Jammer genoeg trekt dat alles ook heel wat toeristen aan. Over de smalle weg rijden auto's aan en af dat het een lieve lust is, zelfs nu in de herfst, zelfs nu de regen een poging doet om alles terug proper te spoelen.
Op de parkeerplaats voor de Wasdale Head Inn staat het bomvol auto's. Ik vind nog net een plaatsje voor de BMW, zet die op slot en loop in de richting van Sint Olafs, het kleinste kerkje van Engeland. Het bouwwerk heeft echt wel bescheiden afmetingen want het is nauwelijks iets meer dan 10 meter lang en 4 meter breed. Het staat ommuurd en bijna geheel verscholen achter stevige, oude bomen midden in de velden en is omgeven door een kleine begraafplaats. Daar rusten voor het grootste deel mannen die omgekomen zijn op de flanken van de bergen die deze plaats omgeven.
Inderdaad, de hoogste bergen van het Lake District mogen dan wel geen kanjers zijn van formaat, ze zijn er zelfs volgens ervaren klimmers niet minder gevaarlijk om. Ik moet me bijna bukken om het kerkje binnen te komen maar eens ik er ben spreekt het eerlijke, pittoreske interieur boekdelen. Op de eenvoudige houten banken kunnen amper 50 mensen plaatsnemen, het altaar is geen toonbeeld van pracht en praal en de dakgebinten zijn ruw maar stevig uitgevoerd. Meer heeft men hier blijkbaar niet nodig geacht om het huis van God te scheppen. Geen wonder met zo'n pracht en praal van de natuur net buiten de deur…
Net zoals vroeger gebruikelijk was bij heel wat katholieken richt ik na mijn bezoek aan de kerk mijn schreden naar het plaatselijke café. Dat noemt hier officieel de Ritson's Bar en bevindt zich in een aanbouw van de Wasdale Head Inn die heden ten dage dienst doet als hotel. Het is hier dat Will Ritson, de toenmalige eigenaar, in de 19de eeuw de stadsmensen die hier kwamen jagen en wandelen bestrafte voor hun hoogmoed tegenover de plaatselijke bevolking door hen verhaaltjes op te dissen die ze voor waarheid aanzagen. Een fijnere manier om hen de beledigingen betaald te zetten kan je je maar moeilijk indenken. Gezond boerenverstand, ja, daar kan geen geld noch rijkdom tegenop…
Met zijn verhaaltjes vergaarde Will niet alleen aanzien bij de plaatselijke bevolking maar ook bij de toeristen. Hij werd een bezienswaardigheid op zich en dat legde hem natuurlijk ook op financieel vlak geen windeieren. Terecht gebeurde dat volgens velen want zijn scherpe tong en kwieke geest zorgden voor opmerkelijke uitspraken. Zo gaat het verhaal dat hij ooit eens met enkele priesters op stap was in de omliggende bergen. Die geestelijken maakten het onderweg blijkbaar nogal bont want toen Will gevraagd werd wat hij van hen dacht repliceerde die fijntjes dat de heren hier in de bergen dichter bij God waren dan ze ooit waren geweest en dat ze wellicht nooit dichter bij Hem zouden komen… Inderdaad, Will Ritson -die in 1890 overleed- zou in de huidige tijd met dergelijke humor met zekerheid een televisieshow verdienen… In de gezellige bar drink ik een gloeiend hete cappuccino en geniet ik van het interieur. Er brandt een flink vuur in de open haard en aan de muren hangen zaken uit lang vervlogen tijden. Wandelaars zoeken er beschutting voor de regen die buiten zachtjes valt en doen zich te goed aan wat er allemaal op de menukaart staat. Hetzelfde tafereel moet zich hier de laatste honderden jaren hebben afgespeeld, denk ik bij mezelf, wat moeten deze oude muren allemaal niet gezien en gehoord hebben… Als ik bij valavond terugkom op mijn verblijf ligt Graigside House statig op mij te wachten. De regen heeft opgehouden te vallen en aan de hemel vechten donkere wolken en een blauwe hemel om de laatste zonnestralen. De wolken kleuren bloedrood aan hun randen en geven het beeld dat zich voor mijn ogen ontrolt een vurig tintje. Het is nieuwe maan, dus van Luna krijg ik vandaag niet te zien, maar ik troost me met de gedachte dat ze zich binnenkort terug aan mij zal vertonen. Ik maak de laatste beelden van de dag, loopt naar binnen en steek het haardvuur aan. Nog geen uur later is het buiten zo donker dat ik geen hand voor mijn ogen kan zien. In die inktzwarte nacht hoor ik staande op het terras een groep ganzen snateren en af en toe een uil gedempt maar doordringend roepen. Er is weer een dag voorbij denk ik bij mezelf, maar deze keer was het wel een héle mooie…
Nuttige Links: