The Lake District (deel 5)
Aan elke reis en dus ook aan elk verhaal komt een eind. Na een week in het Lake District verbleven te hebben moet ik richting Hull om daar de P&O ferry te nemen die me terug naar Vlaanderenland zal brengen. Om het leed wat te verzachten zak ik echter eerst nog voor enkele dagen af naar Crosby Ravensworth, een kleine leefgemeenschap aan de voet van de Pennines, de indrukwekkende bergketen die tot in Schotland reikt.
Via secundaire wegen zoek ik mijn weg van Bowness-on-Windemere naar Crosby Ravensworth. Onderweg kom ik een gevarieerd landschap tegen dat naarmate ik oostwaarts trek minder bergachtig wordt. Ik kruis als ik bijna op mijn bestemming ben de M6 motorway en schrik mij een hoedje als ik het drukke verkeer onder mij zie voortrazen. 't Lijkt wel een mierennest daar op dat asfalt; wat een verschrikking is het moderne gehaaste leven toch als je een weekje van de rust van het Lake District hebt genoten!
De wegen worden smaller en glooiende velden dienen zich aan. Mie Katoen, de stem die in mijn Garmin Quest leeft, loodst me met haar zangerige stem door het landschap. Ik rijd door de Eden Vallei, één van de schoonste streken die Groot Brittanië rijk is. De groene heuvels en velden baden in een prachtige herfstzon; hier en daar ligt de aarde naakt en donkerbruin de gevolgen van een ploegbeurt te verwerken; vogels doen zich tegoed aan wat leeft in de zware grond die net gekeerd is. Ik stuur met de teugels van de BMW F800ST losjes in mijn hand de motor voor de zoveelste keer naar beneden en als ik de bodem van het dal bereik sta ik oog in oog met Crosby Ravensworth. Het slapende gehucht is op het eerste gezicht slechts enkele straten groot. De straten zijn echter breed en de huizen staan ver vaneen en daardoor laat het geheel een luchtige, landelijke doch niettemin rijke indruk na op zijn bezoekers.
Centraal in deze leefgemeenschap staat de rijzige gestalte van de St Lawrence's Church; een gebouw met de allures van een kathedraal en dus wel wat groot voor een dorp als Crosby Ravensworth. Ik schiet mijn eerste beelden, steek een sigaret op en ga dan op zoek in mijn bagage naar de wegbeschrijving naar Crake Trees Manor, de bed en breakfast accommodatie waar ik de volgende dagen mijn kamp zal opstaan. Tweehonderd meter voorbij de school linksaf, lees ik af, en het toeval wil dat ik me bij nader inzien net op de stoep van die school bevind. Wegwijzers naar welke kant ik uit moet schitteren door hun afwezigheid dus rij ik vervolgens op goed geluk maar verder. De reisgoden zijn me goed gezind, want amper een minuutje later staat er een bordje langs de weg die aangeeft dat ik hier moet afslaan naar Crake Trees Manor. De weg is zo goed als onverhard en klimt zachtjes; keien zorgen dat de aardeweg waarop ik rijd niet verandert in een modderspoor als het geregend heeft. Na enkele bochten gerond te hebben duikt er in de verte een laag, lang bouwwerk op dat lijkt te versmelten met het landschap. Ik ben op mijn bestemming aangekomen want de weg loopt er dood.
Ik parkeer de BMW op de binnenkoer, stap af en kijk rond. Crake Trees Manor blijkt een verbouwde schuur te zijn die op een steenworp van een ruïne is opgetrokken. De schaarse overblijfselen zijn deels begroeid met bomen en struiken maar toch laten de overgebleven structuren zien dat het ooit een huis met aanzien was. Twee paarden grazen in een aanpalende weide onverstoorbaar verder en heel in de verte, boven de glooiende heuvels, reiken de Pennines tot de hemel. Besluiteloos kijk ik even rond want er is geen kat te bekennen. Ik stap op de stevige eiken deur toe die het hoofdgebouw bevat, klop en stap binnen. Ik bevind me in een ruim en smaakvol ingericht vertrek dat even later betreden wordt door een vrouw die zich aan mij voorstelt als de huishoudster. Of ik zo vrij wil zijn mijn intrek te nemen in de gastenkamer die paalt aan de binnenkoer, vraagt ze mij, en wijst me erop dat ik daarna maar terug moet komen voor koffie of thee met zelfgemaakte cake. Dit in afwachting dat de vrouw des huizes terug is van haar boodschappen. Ik laat het me geen twee keer zeggen, betrek mijn gezellige en kraaknette kamer met aanpalende badkamer en kom er na een verkwikkende kop koffie en een ruim bemeten stuk overheerlijke cake tot rust. Eerst als het volop donker is en de nacht reeds is gevallen komt er een auto op het erf gereden. Dat moeten de eigenaars zijn, denk ik bij mezelf, en draai me op mijn andere zijde om verder te genieten van mijn nachtrust.
De volgende morgen maak ik kennis met Ruth Tuer en haar man Mike. Het blijken vriendelijke, opgewekte mensen te zijn die maar al te graag hun gasten verwennen met niet alleen een stevig, uitgebreid en verzorgd ontbijt maar ook met de nodige informatie over het huis en de streek. Als ik na het ontbijt informeer naar de ruïne komt Ruth bij me zitten, schenkt zichzelf een kop koffie uit en vertelt me het verhaal van het huis dat er ooit stond.
De ruïne blijkt het enige te zijn van wat er overblijft van het 14de eeuwse Crake Trees, een gebouw dat bestond uit verschillende vleugels. De eerste referenties naar het huis dateren van 1594 maar er zijn aanwijzingen dat het eerste gebouw er reeds vroeger werd opgetrokken door de Lancaster familie. In de 16de of de 17de eeuw werd het originele middeleeuwse gebouw gesloopt en vervangen door een stenen huis. Daarna kwam de zwanenzang van Crake Trees op gang. Het werd verhuurd en de constructie in de 18de eeuw van een schuur –het huidige hoofdgebouw waarin ik me bevind- wijst erop dat het landgoed tot een boerderij werd omgevormd. Aan het eind van de jaren 1800 werd het niet meer bewoond alhoewel foto's uit 1935 aantonen dat de algemene structuur van het huis op dat moment nog vrijwel intact was. Een onderzoek van de English Heritage dat in maart 2000 plaatsvond bevestigt het belang van Crake Trees. Onder het gras van de omliggende weiden werden overblijfselen gevonden van een kapel, een stenen "piscina", een visvijver en een terrastuin; stuk voor stuk zaken die vroeger enkel naast voorname huizen werden aangetroffen. Ook kwam aan het licht dat er zich in de onmiddellijke omgeving van de site een kruispunt van oeroude wegen bevond. Dat het huis vanaf eind 1800 onbewoond was wijt Ruth aan het feit dat de overlevering wil dat de laatste bewoners ervan een losbandig leven leiden. Het feit dat de ruïne nu nog altijd druk bezocht wordt door grote zwermen raven geeft volgens haar aan dat de geesten van die bewoners nog altijd geen rust gevonden hebben.
Als ik even later buiten sta en de ruïne bezoek zijn de raven inderdaad op het appel. Ze verplaatsen zich luid krijsend naar de nabijgelegen velden als ik hun rust verstoor. Net nog zichtbaar naast de wortels van een boom die zich in de muren van het huis heeft verankerd ontwaar ik een zware steen die het sluitstuk vormt van een grote schoorsteenmantel. Ik leg mijn hand erop en denk na over wie hier allemaal voor het vuur gezeten heeft gedurende de honderden jaren dat dit huis bewoond was. Welke taferelen hebben zich hier afgespeeld, welke mensen zijn hier geboren en wie heeft hier, tussen deze muren, het tijdelijke met het eeuwige verwisseld vraag ik me af… Alleen de Tijd kan dat weten, zeg ik tegen mezelf en laat mijn blik afdwalen van de schoorsteenmantel naar de Pennines in de verte, zij die alles wat er hier gebeurd is met hun eigen ogen hebben gezien. Hun toppen zijn in de wolken verdwenen dus besluit ik om vandaag een stevige wandeling in de omgeving te maken. Goed voor zowel de geest als het lichaam, dus wat kan ik mij nog meer wensen nu ik me in een streek bevind die zo schilderachtig is dat geen enkele kunstenaar ze op een doek kan vangen.
De volgende morgen ontwaak ik in een zee van stilte. Mijn natte wandelschoenen en ietwat stramme beenspieren zijn de stille getuigen van mijn wandeltocht door de uitgestrekte bossen en velden die Crosby Ravensworth omringen. Ik glimlach bij de gedachte aan het groepje stadslui die ik onderweg tegenkwam en die een grote omweg maakten om toch maar uit de buurt van enkele koeien te kunnen blijven.
Een uurtje later sta ik klaar om de Pennines te ontdekken aan boord van de F800ST die nog maar eens staat te trappelen om het beste van zichzelf te geven. Mike heeft me na het ontbijt op de kaart een weg getoond die naar verluid bij heel wat motorrijders te boek staat als één van de mooiste wegen van Cumbria en misschien wel van heel Engeland. De kans op regen onderweg is levensgroot maar ik moet het er vandaag op wagen; morgen is immers D-Day, de dag dat ik in Hull word verwacht.
De A686 is de weg die me toelaat de Hartside Pass te beklimmen. Ik heb met de laptop een route uitgezet die me langs de A686 naar het noordoosten laat rijden om me daarna via een grote omtrekkende beweging terug in Crosby Ravensworth the brengen. Mike heeft me verteld dat er op het hoogste punt van de Hartside Pass een café staat dat door veel motorrijders pleegt bezocht te worden dus is dit mijn eerste doel van de tocht. Kort nadat ik de A686 oprij voel ik dat deze rit geen lachertje zal worden. Dat de baan steil omhoog leidt kan me niet schelen maar de dreigende wolken die met de minuut lager komen te hangen voorspellen niet veel goeds. De baan ligt er wat later kletsnat bij en het begint hevig te waaien. De wind is nog gevoelig aan sterkte toegenomen als ik uiteindelijk het Hartside Café bereik. Ik kan er me amper staande houden en vlucht naar binnen. De ene zijde van het café wordt gevormd door een gigantisch raam dat normaliter ongetwijfeld een fantastisch uitzicht geeft over het berglandschap dat zich vanaf de Hartside Pass laat bewonderen.
Nu is er enkel een grijze wolkenmassa te zien die onophoudelijk regen tegen de ruiten spuwt. Het water dat op de baan staat loopt onder de druk van de wind zelfs bergop. Komt ervan als je in het najaar zo'n woeste streek gaat bezoeken, denk ik bij mezelf, terwijl ik een gloeiend hete cappuccino beetje bij beetje naar binnen laat lopen.
De rest van de tocht vindt plaats in ronduit historisch slechte omstandigheden. De regen valt bijna de ganse tijd zo goed als horizontaal naar beneden, de wind jaagt de wolken in een razende lange afstandsrace langs de hemel, de wegen zijn verraderlijk glad en het aantal hellingen die beklommen en afgedaald moeten worden is niet te tellen. Gestoken in mijn warme, waterdichte reiskledij sla ik het schouwspel dat zich voor mijn vizier afspeelt met toenemende verbazing gade. Surrealistische beelden zijn het. Woeste hoogvlaktes komen en verdwijnen, beelden van razende, enorm gezwollen bergrivieren die zich naar beneden storten passeren het defilé, alles is grijs en bruin en nat; inclusief de schapen die beschutting zoeken tegen de schaarse stenen muurtjes die hier en daar als donkere wazige potloodlijnen in een al even duister ogend land naar overal en nergens wijzen. Uren gaan zo voorbij maar de F800ST is mijn trouwe bondgenoot in dit avontuur en beiden putten we moed uit de wetenschap dat er na regen steeds zonneschijn volgt. En de zon slaagt er wel degelijk in om net als de avond valt de wolken te verdrijven uit de hemel.
Als ik op Crake Trees Manor aankom schijnt ze over een vers gewassen wereld die fris en monter op een welverdiende nachtrust ligt te wachten. Nog even raap ik mijn moed bijeen om in de nabijgelegen pub een warm en smakelijk avondmaal te gaan gebruiken en dan duik ik het bed in. Verscholen onder het dons van een heerlijk dekbed denk ik na over de reis die nu zo goed als ten einde is. Er rest mij morgen enkel nog een trip van om en bij de 200 kilometer naar Hull waar het comfort van de P&O ferry op mij wacht om me naar huis terug te brengen.
Nuttige Links: