Diarios de dos Motociclistas (deel 1)
Tekst & beelden: Kris van der Stockt
Vroeg opstaan, al is het om een 12-daagse motorreis aan te vangen, blijkt toch altijd makkelijker gezegd dan gedaan. De euforie van de voorbije weken en de salonbabbel van de avond tevoren waren inmiddels tot spinrag geweven, ergens in een godvergeten hoek onder mijn hersenpan. Gemengde gevoelens als ontbijt op een nuchtere maag, dát was de prijs die Vrouwe Justitia mij deed betalen om vrouw en kinderen zo lang achter te laten. In de weegschaal: een droomreis voor elke motorliefhebber die houdt van avontuur, natuur en cultuur. Een uitgestippelde route in het voetspoor van middeleeuwse peregrinos, conquistadores en hidalgos. In moderne versie weliswaar, waar staf en paard zijn vervangen door gsm en motor, maar met niet minder passie en gedrevenheid als toen.
Een man is en blijft een groot kind wanneer hij in de ban geraakt van zijn favoriet speelgoed. Het vooruitzicht van Motoren en Toerisme², daar waren echtelijke kopzorgen die me nog eventjes in bed hielden niet tegen opgewassen. Een moeilijk te omschrijven drive overmeesterde opeens mijn futloze lichaam, en raar maar waar, die wilskracht zou ik niet meer kwijtspelen op reis…
Uit bed dus, 5u of niet! Yves, mijn reisgezel, sliep nog als een roos in de ontruimde dolfijnenkamer van mijn dochter. Hij was de vorige avond laat, tussen de onweersbuien door, gearriveerd. Die enkele glazen wijn hadden hun uitwerking niet gemist… Toch wist ook hij voor welke opdracht we stonden, want ik hoefde niet eens in zijn ribben te porren. In stilte schoven we aan tafel voor het ontbijt (chocoladekoeken en vers fruitsap), dat door vrouwtjelief op voorhand was klaargezet. Een korte maar vurige afscheidkus en om 6u stipt reden we Denderleeuw uit.
Omdat autosnelwegen zo goed als taboe waren op deze reis, reden we langs gewone wegen zuidwaarts. Het wegdek lag er hier en daar nog een beetje nat bij van de overvloedige regen gisteren. Een gevleugelde vriend fladderde verschrikt op bij het naderen van die twee gemotoriseerde rustverstoorders. Want rustig was het inderdaad. In een gezapig tempo reden we via Zinnik naar Mons, waar we, mits een eerste keer omrijden, aansluiting zochten en vonden met de autosnelweg Parijs. Uitzondering op de regel dus, wilden we niet verstrikt geraken in de betonnen jungle van het verstedelijkte Le Nord. Iets vóór Cambrai botsten we op de eerste betaalterminals, die we onmiddellijk links lieten liggen, tot groot jolijt van Yves die met zijn trial nauwelijks snelheid minderde op de Franse nationale wegen… als hij maar voorop mocht rijden.
In Roye lasten we voor de eerste keer een koffiestop in. Ondertussen was de zon al wat meer van de partij en klom de temperatuur vlot voorbij de 15°C. Het landschap van de Oise werd er alleen maar mooier door. Vrank en vrolijk vervolgden we onze weg, toen plots een stenen kruis, eenzaam uitkijkend over het golvende landschap langs de D10, de remklauwen van m'n VFR danig op de proef stelde.
Jaren terug, in mijn Picardische fase, had ik het tempelierkruis van Neaufles-Saint-Martin op mijn verlanglijstje gezet. Een markante herinnering aan de 3e Kruistocht (het stenen kruis markeert de plek waar de adel trouw zwoer aan hun leenheer Richard Leeuwenhart), maar ook de uiterste grens van het gebied dat ik ooit op de motorkaart had uitgetekend.
Over Vernon, Pacy en Dreux belandden we omstreeks 15u aan de voet van de kathedraal van Chartres, na een halfuur tijdverlies door opgebroken straten en eenrichtingsverkeer. Warm weer of niet, wij doken direct een kleine bar binnen om een broodje te eten. De bekende kathedraal, veelbelovend vanuit de verte, stelde toch teleur.
Nu mochten we wel écht een tandwiel bij steken, wilden we de vooropgestelde 800km halen. Net op dat moment dook het spook van Trier op (zie motoruitstap juni 2004). Hartje Chartres en jawel, Yves mocht op zoek naar een tankstation! Tot overmaat van ramp zag ik mijn maat om de haverklap stil vallen voor het zoveelste verkeerslicht. Was hier meer aan de hand dan een slecht afgestelde motor? Een gulzige tankbeurt, en godzijdank, diens motor zou niet meer stilvallen…
Een gewaarschuwde man is er twee waard, en kijk, opeens ging het allemaal stukken sneller. Een kaarsrechte N10 bracht ons spoedig naar Tours en Poitiers. Moeiteloos verteerden we de snelwegstrook op het stuk naar Angoulème, ook al vergezelde ons een malse regenbui de laatste 50km.
In Angoulème kende Yves een jeugdherberg, waar we rond 20.30u vriendelijk ontvangen werden door een bevallig jong snoetje. Geen probleem om beide motoren in de inkomhal te parkeren, behalve dan voor Yves die pardoes zijn fiets liet omvallen bij zo veel vrouwelijke interesse na een lange dag alleen op de motor…
De starre houding van de Fransen op het vlak van etensuren in het achterhoofd, wandelden we dan maar in Gore-Tex-ornaat naar het centrum voor een snelle hap. Met ware doodsverachting zigzagde Yves door de steile straten, die gelukkig voor hem, verlaten waren… net als het centrum trouwens. Zaterdagavond en de schaarse jeugd vond mekaar in de McDonalds, zowat het enige restaurant dat open was. Help! 800km recht naar het zuiden en we hadden de indruk nog steeds in Le Nord te vertoeven.
Mopperend zakten we af naar onze jeugdherberg voor een warme douche en een heuse scheerbeurt. Iets na middernacht stelde het zwaar in- en uitademen van Yves me gerust, want voor de rest leek alle spieractiviteit uit zijn ledematen verdwenen.
8u en we zaten al aan de ontbijttafel, waar ook het obligate groepje wielertoeristen niet ontbrak. De vreemd gebekte, praatgrage zonderling uit Montluçon hield ons opnieuw gezelschap. Het laden van de motoren ging verbazend snel. Tegen 9u stonden we klaar voor een tocht van 450km die ons over de Pyreneeën zou leiden.
Tot Bordeaux hielden we het droog. Dat beetje regen nadien beïnvloedde ons rijgedrag hoegenaamd niet. Mijn compagnon kreeg blijkbaar een kick van de weg, linea recta door het plat - en volgens mij vreselijk monotoon - dennenlandschap. Met een topsnelheid van 130km/h ging hij er grijnzend vandoor, net terwijl ik mijn nieuwe Michelin Pilot Sports wou sparen voor het betere bochtenwerk onder de Spaanse zon…
Tegen de middag werd mens en machine eindelijk wat rust gegund in het kleine Saint-Symphorien. De barman was er gelukkig iets vriendelijker dan de pomphouder. Café au lait op een geïmproviseerd terras hielp me er weer wat bovenop. Honger hadden we niet, dus reden we onder een loodzware hemel nog wat verder. In Mont-de-Marsan, hoofdstad van Les Landes, zouden we wel een hapje vinden.
De salade Niçoise en die met geitenkaas van Yves smaakten overheerlijk, dus had ik toch het gissen naar de oorzaak van de plotse terugval in zijn humeur. Hij blééf trouwens maar rondhangen in de brasserie, met het smoesje dat hij de rekening ging vragen. Niet dat er veel (mooi) leven viel te bespeuren van op het terras buiten. Genadeloos registreerde ik hoe een tenger gebouwd dametje als een kip heen en weer scharrelde, op zoek naar wat kruimels. Verstoken van enig zuiders terrasgevoel en totaal verkleumd – want dat was de reden waarom Yves zich binnen had verschanst – verlieten we deze trieste stad.
Aan de voet van de Pyreneeën verraste ons een korte maar hevige onweersbui, voldoende om Yves doorweekte schoenen te bezorgen. Onderkoeld en moe lieten we ons neerploffen op een terras in het grensstadje Saint-Jean-Pied-de-Port. Een warme tas koffie om de handen aan te warmen en een waterzonnetje kwamen als geroepen. Blijkbaar waren niet alleen bij ons de batterijen heropgeladen, want in een mum van tijd heerste er een gezellige bedrijvigheid in de straatjes aan de waterkant. Niet zonder reden, want de oude huizen, kleine bruggen en felgekleurde bloempjes vonden elkaar in perfecte harmonie. Vroeg dat niet om ingekaderd te worden in het grote vakantieboek?
Tijd om op te krassen, een opgedroogd wegdek lonkte… Met het gemak van een zeshonderdje gooide ik de VFR plat, richting Roncesvalles. De loodrechte toerenteller, in combinatie met het stijgende hellingspercentage van de weg, liet het motorblok zo warm lopen dat ik na een tijdje wijselijk ophield met racen. Een plaspauze later en daar kwam Yves wijdbeens uit de bocht. Op de top van de pas, waar ooit de achterhoede van Karel de Grote roemvol in de pan was gehakt door een handvol Basken, was geen levende ziel te bespeuren. De afdaling verliep vlot, nu we het grijze weer definitief achter ons hadden gelaten.
Onder een strakblauwe hemel bolden we omstreeks 19u de hoofdstad van Navarra binnen. Na de goedkope en motorveilige manier van overnachten wilden we deze formule ook op Spaanse bodem uitproberen. De vele stadsplannetjes ten spijt zochten we lukraak naar het adres van de jeugdherberg. De zuiderse tongval en charmes van Yves bleven niet zonder resultaat, al draaiden we flink wat rondjes op stuurafstand van de jeugdherberg. Verstomming alom, toen Yves rapporteerde dat die enkel in de zomer opende!
Gelukkig maakten de fonteinrijke rotondes, de statige gebouwen en vooral het rondkuierend vrouwelijke schoon van Pamplona veel goed. Geen wonder dat de stad in de smaak viel bij Ernest Hemingway, Nobelprijswinnaar en notoir rokkenjager uit de vorige eeuw! Een goedkoop hotelletje in dit centrum was geen evidentie, dat had ik voorspeld. Bovendien werden we gaar geroosterd vóór elk stoplicht. Opgejaagd en vol stress – zo moeten die arme stieren zich voelen op hun dolle ren naar de arena tijdens de beruchte encierro! - baanden we ons een uitweg uit de verkeersdrukte, op zoek naar een alternatief in de omgeving. Hasta la vista Pamplona, het zal voor een ander keer zijn!
Meer gedreven door geluk dan door geografisch inzicht vonden we dit in het piepkleine Ororbia, op een paar minuten rijden van Pamplona. Gelukkig had ik ons geen strak schema opgelegd en kon het traject van de volgende dag zo aangepast worden. Het stukje camino met Romaanse toppers zoals de pelgrimsbrug in Puente La Reina en het achthoekige kerkje van Eunate werd dus geschrapt.
Ondertussen was het al half negen… Hostal Don Javier bewees een goede keuze te zijn, met alle moderne faciliteiten in huis. Terwijl Yves hiervan gretig gebruik maakte, stelde ik het thuisfront gerust. Een lekker dagmenu voor 10€, een flesje wijn, wat gekscheren en de sfeer zat er opnieuw in. Het was een vermoeiende dag geweest. De twee overgangsdagen waren voorbij, Spanje lag aan onze voeten…
7u en het alarm van mijn gsm riep ons tot de orde van de dag. Het ontbijt, zeg maar het kopje koffie, namen we rechtstaand aan de bar, Spa(rta)anser kon niet. De motoren vonden we terug zoals we ze veilig hadden achtergelaten op de kleine parking achter het hotelletje. Yves bleef maar sjorren en trekken aan zijn bagage, zo zag ik nog even de tijd schoon om het achterkontje van de VFR met een tuinslang schoon te sproeien. Het zomerse vooruitzicht straalde van beider gezichten.
In volle vakantieroes begonnen we aan onze allereerste plattelandsrit, zonder zich hoe dan ook te bekommeren over de route (de weg liep recht naar Estella, had men ons verzekerd). Handen losjes op het stuur, helmvizier open, toeren anders gezegd, tot ik het welletjes vond en spoorslags uitbeende. In mijn spiegel ving ik nog een glimp op van Yves die verrast werd door de plotse uitstoot van welriekende benzinewalm…
Omdat in de verste verte geen bord te vinden was met de naam Estella, drong het eindelijk door dat we niet goed bezig waren. In plaats van de kaart uit de tanktas op te diepen, vroegen we de weg aan enkele voorbijgangers, die vooral in onze machines waren geïnteresseerd. Compleet gedesoriënteerd maakten we naast de autosnelweg Pamplona - Vitoria-Gasteiz (!) de balans op van zoveel nonchalance, en dat nota bene met ruim 500km op het routeblad! Een lusbeweging doorheen de Sierra de Andía moest de opgelopen averij milderen. Overigens, had de pompbediende niet gezegd dat de Puerto de Lizarraga de moeite waard zou zijn?
Helm af voor de Spaanse wegenbouwers. Zelden heb ik zo een perfect bitumen, zo één met het landschap, zien liggen. Toevallig mocht ik een paar fotootjes schieten van het groene landschap beneden ons, meteen het gepaste excuus om de achtervolging op Yves in te zetten. Het zonnetje scheen, motor en piloot verkeerden in topvorm én… er was geen kat, op wat herkauwende vacas na, te bespeuren.
Topcondities voor topprestaties dus! Een kwartier lang motorgenot, zonder geüniformeerde pottenkijkers, heerlijk! Het gevoel dat je krijgt van een geschenk waarop je al jaren wacht. Het zegegebaar van de overwinnaar, vuist in de lucht, was niet meer dan een gezonde reflex op deze adrenalinestoot. De reis kon voor mijn part niet meer stuk!
Estella, waar de verkeerschaos me ongelukkigerwijze naar de bovenstad joeg, ontgoochelde enigszins. Devoot vereerden we dan maar de moderne basiliek met haar kleine Mariabeeld, de Virgen del Puy, met een kort bezoek. Een half uur later waren we het stadje al uit. Hiermee deden we Estella la bella, zoals de pelgrims het stadje noemden in de 15e eeuw, beslist geen eer aan…
Het vrachtverkeer liet weinig ruimte om rustig te genieten van het landschap, dat pas voorbij Logroño opnieuw de moeite waard werd. In Nájera stapten we volgens plan even af om deze voormalige hoofdstad van het koninkrijk Navarra met een kort bezoek te vereren.
Moeiteloos haal je de hoogtijdagen van het middeleeuwse stadje voor ogen: de bruinrode rotsen waartegen het oude stadsgedeelte zich aanschurkt, het klooster Santa María La Real dat opgaat in het landschap en de snelstromende Najerilla zijn beslist niet veranderd. De stad kende haar hoogtepunt onder Sancho III, de koning die Navarra groot maakte in het begin van de 11e eeuw. Niet alleen was hij de bouwheer van het Romaanse klooster waar alle Navarrese vorsten liggen begraven, hij liet ook de belangrijke pelgrimsweg naar hier omleiden. Nog steeds vinden geschelpte pelgrims er een gepast onderkomen in een refugio. Voor de kloostergang van het Navarrese pantheon, hoe mooi ook, hadden we geen tijd.
Om dezelfde reden brachten we ook geen bezoek aan de legendarische levende kippen van Santo Domingo de la Calzada, de stad die de naam draagt van de patroonheilige van alle wegenbouwers. Burgos, dat ik bewust niet op het routeblad had gezet, was onze volgende stop…
Gedreven door pelgrimshonger en dorst trotseerden we de moderne stadsgevaren om met motor en al pardoes te belanden op het immense, autovrije plein vóór de beroemde kathedraal. Yves had me inderdaad niets voorgelogen: het goudgele stenen kantwerk van dit gotische wonder verslaat met gemak haar bekende Franse tegenhangers. Een ware openbaring, want om de één of andere duistere reden had ik me Burgos "anders" voorgesteld.
Gezelligheid troef in het historische hart, vol terrasjes en ongewoon veel jong (studenten)volk. We pikten er een tafeltje uit en sloegen dit alles gade, bocadillo en glas wijn in de hand, in het geval van Yves zowaar rechtop staand. De plicht riep me streng tot de orde, nu ja, ik kon toch nauwelijks wachten om plaatjes te schieten van de kathedraal.
Binnen liet ik uit respect de tombe van El Cid Campeador, de heroïsche Morendoder en beroemdste zoon van Burgos, ongemoeid.
Het afscheid viel me zwaar, maar de rest van het programma was té mooi om niet af te werken. Bij het buiten rijden van de stad, door de Arco de Santa María, speelde ik Yves bijna kwijt. Een les om voortaan wat minder gas te geven bij groen licht! Niettemin was rijden en nog eens rijden de boodschap.
De autosnelweg naar Palencia bracht weinig afwisseling, maar des te meer vermoeidheid. Bovendien deed mijn linkerschouder enorm pijn. Verdomd, preventieve kine had dus niets opgeleverd! Acrobatische rijhoudingen, nu eens doorzakkend naar links, dan naar rechts, desnoods rechtop zittend en sturend met de vingertoppen, het hielp allemaal geen sikkepit! Ondraaglijke pijn, tot ik tot het besef kwam dat ik een halve apotheek meesleurde! Nu, gedeelde smart is halve smart, want het gezicht van mijn reisgezel in zijn vierkante spiegel sprak boekdelen: murw door de hitte bengelde hij als een overrijpe vrucht aan het stuur, klaar om bij het minste zuchtje op de grond te vallen. Mijn voorstel om de kleine wegen naar Bragança te nemen, kwam als geroepen...
Wordt vervolgd!