Diarios de dos Motociclistas (deel 3)
Tekst & beelden: Kris van der Stockt
Sierra de la Pena de Francia
Opstaan, ontbijten, inpakken en wegwezen. Een beproefd scenario dat sinds een paar dagen secuur werd gevolgd, op het tijdstip na dan. Geen erg, tegen 10u waren we de deur uit!
Een heerlijk rustige weg liep van Ciudad Rodrigo recht naar de Sierra de la Peña de Francia. De naam zou verwijzen naar Franse immigranten die zich hier in de Middeleeuwen hadden gevestigd. Ik beperkte me tot een foto van de moto's, met op de achtergrond de 1723m hoge top, bekroond met een heiligdom ter ere van de zoveelste Zwarte Madonna…
De koffiepauze was namelijk gepland in La Alberca, het eerste Spaanse plattelandsdorp dat als nationaal historisch monument was erkend. Voor Yves een blij weerzien met een oude bekende, want jaren geleden had hij het plaatsje al eens bezocht.
We nestelden ons op een terrasje, vanwaar we konden zien hoe de plaatselijke middenstand zich op de kleine Plaza Mayor uit de naad werkte om de eerste buslading toeristen te ontvangen. Die kwamen vooral voor de mooi verzorgde vakwerkhuizen, die met hun houten balkonnetjes een goed beeld gaven van de eenvoudige volksarchitectuur in deze streek. En inderdaad, toen we naar de motoren terug wandelden, botsten we op een sliert bustoeristen die zich door de smalle hoofdstraat wurmde. Het dorp boette direct aan charme in, genoeg om de biezen te pakken.
Wie denkt dat we meteen weg waren, die heeft het verkeerd voor. Bij een argeloze inspectie had ik namelijk opgemerkt dat het schoeisel van de VFR vol kleine kiezelsteentjes plakte. Door de hitte zaten deze als het ware vastgebakken in de zachte rubber, zodat het zeker geen kwaad kon om die één voor één los te peuteren. Meer zorgwekkend was de uitgesleten profieldiepte van de achterslof, die smolt als boter op een hete pan. En warm was het inderdaad, ook al zochten we het hogerop in het Reserva Natural de las Batuecas, een natuurreservaat dat als één van de meest ongerepte van Spanje te boek staat.
In de buurt van Las Mestas verlieten we ongemerkt Castilië en ruilden we Las Batuecas voor Las Hurdes, een verarmd maar daarom niet minder natuurschoon gebied in het uiterste noorden van Extremadura.
Achteraf, met de vinger op de kaart, was het makkelijk praten, maar toen wees niets erop dat ik ons in tegenovergestelde richting stuurde. Smalle kronkelwegen en verlaten gehuchten in deze groene wildernis beantwoordden perfect aan het beeld na maandenlang lectuur over deze streek. Zelfs wanneer ik op een gegeven moment een carretera rural opdraaide en ons op een langgerekte beboste bergkam bracht, rook ik niet het minste onraad. Pas wanneer ik na een moeizame afdaling als eerste in het dorp Casares de las Hurdes aankwam, ging er mij een licht op. De aarden strook die we hadden gevolgd, in feite de kam van de meer dan 1000m hoge Sierra de la Canchera, stond niet eens op de detailkaart aangeduid.
Dezelfde weg terug? Uitgesloten! De kortste weg naar Cáceres liep over Coria, waardoor we de geplande fotostops aan de Romeinse Zilverroute zoals Baños de Montemayor, Hervás en Plasencia wel konden vergeten. Coria had ik tot de laatste minuut achter de hand gehouden, dus zo erg was dat ook weer niet.
Zo gezegd, zo gedaan. De tocht voerde ons eerst nog langs schortgrote dorpjes zoals Nuñomoral, waar we aan de oevers van het riviertje Hurdano met een stuk fruit van de ontbijttafel de ergste dorst probeerden te lessen. Het dorp met de veelzeggende naam Vegas de Coria gaf aan dat we deze keer de goede richting uitreden.
De EX204 liep inderdaad recht naar Coria. De weg lag er prima bij, verkeer was er niet, reden genoeg om af en toe eens uit te breken en zo te ontsnappen aan de wurgende snelheidsbeperking die mijn maat zich voorbeeldig oplegde. Inciviek rijgedrag waartegen ik totaal geen weerstand bood. Van tegenwind in weerkundige zin was er al helemáál geen sprake! Even aan de oren van het beestje trekken, zoals een collega op het werk plastisch verwoordt, en ik zoefde als een speer door het warmtefront. Dat de streek regelmatig kampt met verschroeiende temperaturen, viel af te leiden uit het zwartgeblakerde silhouet van door bosbranden geteisterde heuvels die ons omringden. Een danteske ervaring!
Nog voor we de stad bereikten, wipten we een ordinair straatcafé binnen, in de hoop hier nog iets achter de kiezen te kunnen steken. Men zegt dat honger de beste kok is, maar de oudbakken bocadillo vond ik helemaal niet te vreten. De jamón was wel lekker.
Coria, het antieke Caurium, onder Viriatus ooit een belangrijke verzetshaard tegen de Romeinse agressor, lag er vreedzaam bij. De siesta had iedereen naar binnen geroepen. Ook wij zochten wat verkoeling in de kathedraal. De zware lusters van massief zilver deden ons denken aan de onmetelijke rijkdom die door conquistadores zoals Cortez en Pizarro naar hier was verscheept, tot meerdere eer en glorie van het christelijke Spanje.
Toch zijn het de Romeinen aan wie de stad vooral schatplichtig is. De Romeinse brug, naast de kathedraal, en vooral de dikke stadsmuren met torens – de best bewaarde van Spanje – zijn hiervan het monumentale bewijs.We dronken nog iets fris en trokken dan verder zuidwaarts.
Bloedheet was het daar op de N630, van oudsher een belangrijke handelsroute naar het noorden die nog steeds het tracé volgt van de Romeinse Via de la Plata. We staken het Embalse de Alcántara over, één van de vele plaatsen waar de loop van de Taag wordt gestuwd. Onmiddellijk erna sloegen we rechts een kleine weg in.
Garrovillas, eindelijk! De voor het dorpje veel te grote Plaza Mayor koesterde zich breeduit in de zon. Voor mij zeker en vast één van de onontdekte pareltjes van het Spaanse platteland! Geen storende souvenirwinkeltjes, geen terrasjes. Dan maar een blikje gekocht in iets dat voor café moest doorgaan. Ik trakteerde me ook nog op een ijslolly, mmm! Daar stonden we dan, twee stille genieters, half leunend tegen één van de witgekalkte pijlers van de gaanderij. Wat verder in een hoek, in de schaduw van scheefgezakte arcaden, zat een familie wat te keuvelen. Het leven ging hier duidelijk haar slakkengang…
We lieten het dorp dan maar opnieuw over aan haar bewoners, als wilden we de sereniteit niet langer schenden door ons schaamteloos voyeurisme. Want hoe noem je anders het beeld van twee motards die het plein komen opgereden, meteen iets moeten drinken en met een fototoestel beginnen zwaaien?
Cáceres was nog een uurtje afzien. Het landschap onderweg was niet veel soeps en behalve een vogel die zich te pletter vloog tegen Christus aan het kruis, euh, Yves op de motor, viel er weinig te beleven.
Cáceres moest hét culturele hoogtepunt van deze twaalfdaagse worden. De barrio monumental, in 1986 door de Unesco op de fameuze Werelderfgoedlijst geplaatst, wordt steevast gerekend tot één van de mooiste monumentale stadscentra van Europa.
Ons geduld werd echter zwaar op de proef gesteld. Als een woekerplant had de moderne stad zich rond het oude stadsgedeelte geslingerd. Tot driemaal toe draaiden we rondjes in het drukke stadsverkeer. Totaal uitgebrand had ik het al opgegeven, toen Yves iemand aanklampte die ons naar de stadsrand loodste.
Hostal Neptuno had nog een kamer vrij, als dat niet op het nippertje was! De motoren konden we op de koop toe nog kwijt in een ondergrondse garage om de hoek. De mededeling dat we hier slechts één nacht konden blijven, ontnam alle twijfel voor de geplande rondrit van morgen. Nog eens deze heksenketel trotseren, zelfs al stond het Unesco-stadje Mérida op het lijstje, daar hadden we schoon genoeg van. Daarmee was trouwens niet gezegd dat we de volgende dag nog een kamer zouden vinden, want veel volk was naar de stad afgezakt voor het grote feest, de Feria de Mayo. Voetbal op TV
In ieder geval betekende dit een adempauze die ik zelf wel best kon gebruiken. Tegen 21u vond ik eindelijk een paar minuten om mijn wedervaren van naald tot draad uit de doeken te doen aan het vrouwtje thuis. Wat die andere avonturier op de kamer bezig hield, kan je wel raden… Terug op het appartement pikte ik nog de goaltjeskermis mee van de Champions Leaguefinale tussen Liverpool en AC Milan.
Het oude centrum zouden we morgen op ons dooie gemak verkennen, nu zochten we vooral eten. Een dagschoteltje in Neptuno was een godsgeschenk uit de hemel. Een goedlachs dienstertje serveerde ons een eenvoudige, doch voedzame maaltijd tegen een beursvriendelijke prijs. Hier had je nog het gevoel niet gepluimd te worden als toerist.
300km bij meer dan 35°C, dat kruipt wel degelijk in je kleren. Eens goed slapen en we zouden opnieuw de oude Yves te zien krijgen, hoorde ik iemand beloven… Groot was dan ook de verbazing, toen ik in het holst van de nacht wakker werd door het irritante geflikker van een klein tv-scherm. Dezelfde persoon die nog zo had gepleit voor voldoende nachtrust, zat nu roerloos voor zich uit te staren, in de ban van de buis, zoals een konijn verdwaasd vóór een lichtbak in het nachtelijk bos. Enkele dagen later zou ik terloops vernemen dat het een goede seksfilm was geweest… Paseo la ciudad
Sigue la calor! Boften wij even dat we het vandaag wat kalmer aan konden doen. Geen loodzware rondrit van opnieuw 300km, maar een ontspannen stadswandeling, tenminste, als we uit bed geraakten…
Ontbijten deden we beneden in de bar. Onze bagage mochten we van het hotelmanagement achterlaten in een afgesloten kamertje, zodat we ongegeneerd naar de oude binnenstad konden rijden. Stad van het werelderfgoed
Een luxe, zoals wij ongehinderd de ommuurde stad binnenglipten en de Plaza de Santa María opreden. Voor de motorfiets vonden we een plekje vóór de renaissancegevel van het provinciehuis. De praktische stadsgids, één van die gratis te verkrijgen brochures bij de Spaanse Dienst voor Toerisme, kwam nu handig van pas.
Eerst een beetje geschiedenis dus. Stichter van de stad was Quintus Caecilius Metellus, Romeins generaal in het leger van Pompejus, die haar de naam Castra Caecilii gaf. Toen het Spanje van de Westgoten onder Moorse voet werd gelopen, nam de dynastie der Almohaden de fakkel over en liet de stad omgorden door een stevige muur. Zij gaven haar de naam Al-Cazires. Na de Reconquista en met de rijkdom uit het pas veroverde continent bouwde de adel prachtige paleizen en herenhuizen, die nu het aanzien van de stad geheel bepalen.
Beknopte informatie, maar voldoende als achtergrond, en dus konden we van start gaan. Vóór ons pronkte het mooiste paleis van de stad, het Palacio de los Golfines de Abajo, waar de Katholieke Koningen ooit nog gelogeerd hadden. Een paar stappen verder belandden we op de Plaza de San Jorge, met de barokke kerk van San Francisco Javier. Het straatje ging steil naar beneden en zo kwamen we bij de oudste stadspoort, de Arco del Cristo.
Het lag echter niet in onze bedoeling om de stad al te verlaten en een trap verschafte ons weer toegang tot het centrum. Langzaam schuifelden we voort, gevel na gevel, maximaal profiterend van de schaduw die ranke torens zoals de Torre de los Sande her en der opwierpen. Die blonde renaissancegevels, vaak uiterlijk streng, verborgen juweeltjes van patio's. Toevallig konden we hiervan een glimp opvangen in het paleis van de markies van Torreorgaz, dat als Parador de Turismo enkel haar deuren nog opent voor kapitaalkrachtige hotelgasten. Niet uit beeld waren de enorme ooievaarsnesten op bijna elke toren of pinakel. Een doodnormale zaak als je weet dat in het naburige natuurgebied Los Barruecos één van de grootste ooievaarskolonies van Europa huist.
De belangrijkste bezienswaardigheden hadden we nu wel gezien. Tijd dus om al de opgedane indrukken te laten bezinken en het ritme van de stad vanuit de buik te beleven. Geen betere plek hiervoor dan de Plaza Mayor. We daalden de trappen af, onder de Arco de la Estrella door, en bereikten zo het lange, rechthoekige plein. Wie het oude Cáceres nog niet heeft bezocht, doet er het best aan zijn wandeling hier te laten starten. Het frontale zicht op de stad geeft je namelijk een goede indruk van wat je verwachten mag. Resultaat: wij bleven maar zitten, daar op ons terras. Pintje drinken, krantje lezen, meer moest dat niet zijn… voor een halfuur, langer hield ik het niet uit.
Benen strekken! Een panoramafoto met het wegwerptoestelletje van Yves kwam als geroepen. Opvallend veel façades waren getooid met gekleurde cirkels: Cáceres, Ciudad Europea de la Cultura… in 2016! Ik hing nog wat de platte toerist uit, dweilde souvenirwinkeltjes af en kocht grappige, handgemaakte oorhangertjes voor mijn twee meisjes thuis.
Eindelijk vond ik ook de tijd om ansichtkaarten te schrijven naar familie en vrienden. Een lekker frisse salade verdreef ondertussen de ergste honger.
Drie uur in de namiddag was een mooi uur om te vertrekken. Elke kilometer die we nu op ons conto schreven, betekende een voorsprong in het verdere verloop van de reis. Op korte tijd sprokkelden we een 50-tal kilometer bijeen op de N521, waar ik me nog eens goed liet gaan. Geweldig hoe de weg op en neer deinde in het landschap, met aan de horizon het stadje Trujillo dat zinderend op een heuvel lag te wachten op haar bezoekers.
Het duurde een tijdje voordat we in het kluwen van middeleeuwse straten wegwijs geraakten. Ons doel was de Plaza Mayor, of wat had je gedacht? Een plaats die haar naam alle eer aandeed, want groot was het plein effectief. Beschaamd omdat we de motoren zo vervaarlijk door de stille straatjes hadden gelaveerd, parkeerden we ze uit het zicht in de verste hoek. De vriendelijke politieagente knikte instemmend.
Volgende stap was natuurlijk een drankje op het met arcaden omzoomde marktplein. Een uitgelezen plaats om de sfeer op te snuiven. Onze gedachten dwaalden af naar de gouden tijd der conquistadores, die te paard en te zwaard op avontuur trokken om Azteken en Inca's in naam van God het Spaanse juk aan te binden. Vreemd dat heel wat van deze gelukszoekers geboren - maar daarom niet altijd getogen! - zijn in deze uithoek van Spanje waar, zoals de naam suggereert, het leven extreem en hard is.
Hier en daar verwijst een of ander wapenschild of embleem op de platereske patriciërsgevels naar de Pizarro's die bij hun terugkeer de nieuw verworven status in elk opzicht wilden etaleren. Begin 20e eeuw werd Trujillo's belangrijkste burger, Francisco Pizarro, zelfs letterlijk op de eresokkel geplaatst. Een levensgroot bronzen ruiterstandbeeld van de man die Peru veroverde, overheerst sindsdien het plein.
Vast vanuit zijn Latijns-Amerikaanse verbondenheid ontlokte het standbeeld hevig protest bij mijn kameraad. Woorden als dief en moordenaar waren dan ook niet uit de lucht. Terecht, want de tengere indianen waren bij bosjes bezweken, was het niet onder slagen van het blanke zwaard dan wel aan voor hen totaal onbekende ziektes zoals griep. Toch was er ook voor de Spanjolen een keerzijde aan de blinkende medaille. Zo had de plotse toevloed aan goud en zilver het wankel monetaire mechanisme ontwricht. Bovendien waren deze fondsen vooral aangewend om de vele Europese oorlogen mee te bekostigen (denk maar de Spaanse Armada), zonder dat er diepgaand in de economie was geïnvesteerd. Een verhaal waarover je als rechtgeaard Europees burger niet fier kan zijn…
Hoe graag ik ook een boompje had opgezet over het tragische lot van incakeizer Atahualpa of de wijze waarop conquistador Pizarro aan zijn eind kwam in Lima, we moesten absoluut verder. Dus deden we er nog eens 80km bij via natuurschone wegen zoals de EX208 en vooral de EX102. In totaal wisten we 130km bijeen te verzamelen, comfortabel genoeg om de tweede helft van de reis iets minder gejaagd aan te vangen.
Zo kwam het dat om 19u al een kamer was geboekt in het bekende bedevaartsoord Guadalupe. Ik had nog even getwijfeld hier daadwerkelijk te overnachten, uit vrees voor Scherpenheuveltoestanden en dies meer. Ongegrond, zo bleek, toen ik als eerste het sfeervolle pleintje vóór het kloostercomplex opdraaide.
Zoals gezegd, had Yves in deze goddelijke plaats een kamertje gereserveerd. Voor nog geen 40€ was kamer 106 van Mesón Cerezo de onze. Het balkonnetje gaf uit op de kleine Plaza de Sta. María en bood één van de mooiste uitzichten op het dorp. In het midden van het plein prijkte een heel bijzondere fontein: ooit had Columbus nog een aantal "wilden" die hij had meegebracht uit Amerika in deze doopvont laten bekeren!
De Honda's lagen snel aan de ketting iets verderop, in de buurt van de poepchique parador. Wees gerust, de man van ons hotelletje kon zich niet herinneren wanneer er nog een motor gestolen was. Alles lag er vredig bij, waarom zich überhaupt bekommeren over materiële zaken in een oord van dergelijk spiritueel kaliber? Alsof ze de bezorgdheid op mijn gezicht had kunnen lezen, stopte een vrouw ons dan maar een handvol kersen toe, die we op de trappen vóór de mudéjargevel van het klooster gingen opeten.
La Hispanidad
Voor een bezoek aan de kloostervertrekken zelf kwamen we net te laat. In de kerk was een avondmis aan de gang die sereen de achtergrond vormde waartegen de sacrale monumentaliteit van het interieur nog beter tot haar recht kwam. Exuberante pracht en praal waarmee gekroonde hoofden en gefortuneerde ontdekkingsreizigers hun verkwanseld zielenheil plachten terug te krijgen in het aanschijn van de zwarte Madonna.
Toch werd niet alleen voor de geestelijke gezondheid gezorgd. Het klooster telde maar liefst drie hospitalen en anatomisch onderzoek had spectaculaire vernieuwing in de geneeskunde gebracht. Naam en faam hadden zich razendsnel over de grenzen weten te verspreiden en niet voor niets had Columbus één van de door hem ontdekte eilanden in de Nieuwe Wereld de naam van Guadalupe gegeven. De Heilige Maagd van Guadalupe is trouwens de patrones van Mexico (ontdekt door Hernán Cortez) en sinds 1945 van gans Latijns-Amerika. De basiliek van Guadalupe in Mexico City mag zich na Rome zelfs het meest bezochte christelijke bedevaartsoord noemen! Het kleine Guadalupe in Extremadura is m.a.w. de bakermat van de Hispanidad, die merkwaardige band tussen Spanje en Latijns-Amerika die door taal en godsdienst nog altijd stevig wordt aangetrokken.
Hierna schuimde ik op mijn dooie eentje de leeggelopen straatjes af, wat me enkele fraaie foto's opleverde. Een rustig moment om eens te informeren hoe de zaken in Denderleeuw en Wichelen verliepen. Ik hing nog wat mijmerend over het balkonnetje, toen Yves ritueel uit bad stapte. De restauranttafeltjes beneden wachtten geduldig… Geduld dat rijkelijk werd beloond. De voedzame sopa castellana - Yves hield het bij geitenkaas – en heerlijk bereide paella waren een excellente keuze, net als het fruitige flesje Rueda dat haast ongemerkt beider tongen losmaakte. Niks beter dan een goed gesprek om een geslaagde dag mee af te ronden.
Wordt vervolgd!